HET gebed, als een instrument van de religie, is geëvolueerd uit eerdere monologen en dialogen die niet-religieuze uitingen waren. Toen de primitieve mens zelf-bewustzijn had verworven, was het onvermijdelijke uitvloeisel hiervan het zich bewustzijn-van-anderen: het tweeledige potentieel der sociale respons en erkenning van God.
De vroegste vormen van gebed waren niet tot de Godheid gericht. Deze uitingen leken veel op wat gij gewoonlijk tot een vriend zegt wanneer ge aan een belangrijke onderneming begint: ‘wens me maar geluk.’ De primitieve mens was een slaaf van de magie: het toeval, voorspoed en tegenspoed, speelde een rol in alle zaken van het leven. Eerst waren deze beden om geluk monologen—eenvoudig een soort hardop denken van degene die zich van de magie bediende. Vervolgens gingen deze mensen die in het toeval geloofden, de hulp van hun vrienden en familie inroepen, en al spoedig werd er een vorm van ceremonie uitgevoerd waarbij de gehele clan of stam betrokken werd.
Toen het idee van schimmen en geesten tot ontwikkeling kwam, werden deze beden tot bovenmenselijke wezens gericht, en toen men zich bewust werd van het bestaan van goden, bereikten deze uitingen het niveau van echt gebed. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat bij bepaalde Australische stammen primitieve religieuze gebeden eerder voorkwamen dan geloof in geesten en bovenmenselijke persoonlijkheden.
De Toda-stam in India past de gewoonte om tot niemand in het bijzonder te bidden thans precies zo toe als de vroege volken in de tijden voordat het religieuze bewustzijn tot ontwikkeling was gekomen. Alleen betekent dit bij de Toda’s een terugval van hun degenererende godsdienst tot dit primitieve niveau. De hedendaagse rituelen van de veehouder-priesters der Toda’s zijn geen religieuze ceremoniën, aangezien deze onpersoonlijke gebeden niets bijdragen tot de instandhouding of verheffing van enige sociale, morele of geestelijke waarde.
Het prereligieuze bidden maakte deel uit van de mana-gebruiken der Melanesiërs, van het oudah-geloof der Afrikaanse Pygmeeën en van het manitou-bijgeloof der Noord-Amerikaanse Indianen. De Baganda-stammen van Afrika zijn pas kort geleden het mana-niveau van het gebed te boven gekomen. In deze vroege evolutionaire verwarring bidden de mensen tot goden, plaatselijke en nationale, tot fetisjen, amuletten, geesten, heersers en tot gewone mensen.