DE eerste openbare prediktocht door Galilea begon op zondag, 18 januari, a.d.28, duurde ongeveer twee maanden, en eindigde met de terugkeer naar Kafarnaüm op 17 maart. Op deze tocht predikten Jezus en de twaalf apostelen, bijgestaan door de vroegere apostelen van Johannes, het evangelie en doopten gelovigen in Rimmon, Jotbata, Rama, Zebulon, Iron, Gishala, Chorazin, Madon, Kana, Naïn, en Endor. In deze steden bleven zij enige tijd en gaven er onderricht, terwijl zij in vele andere kleinere steden het evangelie van het koninkrijk verkondigden wanneer zij daar passeerden.
Dit was de eerste keer dat Jezus zijn metgezellen toestond te prediken zonder hun beperkingen op te leggen. Op deze tocht kwam het slechts drie keer voor dat hij hen tot voorzichtigheid maande: hij vermaande hen weg te blijven uit Nazaret en omzichtig te zijn wanneer zij door Kafarnaüm en Tiberias trokken. Voor de apostelen was het een bron van grote voldoening dat zij zich eindelijk vrij konden voelden om zonder beperkingen te prediken en te onderrichten, en zij wierpen zich met grote ernst en vreugde in het werk van de prediking van het evangelie, de verzorging van de zieken en het dopen van gelovigen.