◄ 146:4
Verhandeling 146
146:6 ►

De eerste prediktocht door Galilea

5. Terug in Kana

146:5.1

De groep der apostelen was zeer verheugd toen Jezus aankondigde: ‘Morgen gaan we naar Kana.’ Ze wisten dat ze een welwillend gehoor zouden vinden in Kana, want men kende Jezus daar goed. Het ging goed met hun werk om mensen in het koninkrijk binnen te leiden, toen er op de derde dag een vooraanstaand burger uit Kafarnaüm in Kana aankwam, een zekere Titus die ten dele geloofde, en wiens zoon gevaarlijk ziek was. Hij had gehoord dat Jezus in Kana was, en dus ging hij haastig op weg om hem te bezoeken. De gelovigen in Kafarnaüm dachten dat Jezus iedere ziekte kon genezen.

146:5.2

Toen deze edelman Jezus in Kana gevonden had, smeekte hij hem met spoed naar Kafarnaüm te komen om zijn lijdende zoon te genezen. Terwijl de apostelen er in ademloze verwachting omheen stonden, zei Jezus, terwijl hij de vader van de zieke jongen aanzag: ‘Hoe lang zal ik nog geduld met u hebben? De kracht Gods is in uw midden, maar tenzij ge tekenen en wonderen ziet, weigert ge te geloven.’ Doch de edelman drong bij Jezus aan en zei: ‘Mijn Heer, ik geloof inderdaad, maar kom voordat mijn kind bezwijkt, want toen ik hem achterliet, was hij al op het punt te sterven.’ En toen Jezus zijn hoofd een ogenblik in stille overpeinzing gebogen had, sprak hij plotseling: ‘Keer terug naar uw huis; uw zoon zal leven.’ Titus geloofde het woord van Jezus en haastte zich terug naar Kafarnaüm. En terwijl hij nog op de terugweg was, kwamen zijn dienaren hem tegemoet en zeiden: ‘Verheug u, want uw zoon is veel beter—hij leeft.’ Toen Titus hun vroeg op welk uur de jongen beter was begonnen te worden, en de dienaren antwoordden, ‘gisteren omstreeks het zevende uur week de koorts,’ herinnerde de vader zich dat dat het uur was waarop Jezus gezegd had: ‘Uw zoon zal leven.’ Van toen af geloofde Titus van ganser harte en met hem zijn gehele familie. Deze zoon werd een machtig dienaar van het koninkrijk en gaf later zijn leven tezamen met degenen die in Rome moesten lijden. Ofschoon allen die tot de huishouding van Titus behoorden, hun vrienden, en zelfs de apostelen, dit voorval als een wonder beschouwden, was zulks niet het geval. Het was althans geen wonder van genezing van een lichamelijke ziekte. Dit was slechts een geval van voorkennis aangaande het verloop van een wet der natuur, dezelfde voorkennis waartoe Jezus dikwijls zijn toevlucht nam na zijn doop.

146:5.3

Opnieuw zag Jezus zich gedwongen met spoed uit Kana te vertrekken vanwege de overmatige aandacht die dit voorval trok, de tweede keer dat iets dergelijks gebeurde bij zijn optreden in dit dorp. De mensen in het stadje herinnerden zich het water en de wijn, en nu ze geloofden dat hij de zoon van de edelman van zo grote afstand genezen had, kwamen ze tot hem en brachten niet alleen hun zieken en lijdenden mee, doch zonden ook boodschappers met het verzoek of hij zieken vanuit de verte zou willen genezen. Toen Jezus zag dat de gehele landstreek in beroering was gekomen, zei hij: ‘Laten we naar Naïn gaan.’


◄ 146:4
 
146:6 ►