◄ 146:3
Verhandeling 146
146:5 ►

De eerste prediktocht door Galilea

4. Het evangelie in Iron

146:4.1

Er was in Iron, zoals zelfs in veel de kleine stadjes in Galilea en Judea, een synagoge en tijdens de eerste tijd van Jezus’ optreden was het zijn gewoonte om op de Sabbatdag in deze synagogen te spreken. Soms sprak hij in de ochtenddienst, en Petrus of een der andere apostelen in de middagdienst. Jezus en de apostelen onderrichtten en predikten ook dikwijls op de avondbijeenkomsten in de synagoge op weekdagen. Ofschoon de godsdienstige leiders te Jeruzalem zich steeds vijandiger opstelden tegen Jezus, hadden zij buiten deze stad geen rechtstreeks gezag over de synagogen. Pas later in het openbare optreden van Jezus waren zij in staat dermate wijdverspreide gevoelens van tegenstand tegen hem te creëren, dat vrijwel geen van de synagogen meer toestond dat hij daar onderrichtte. Op dit tijdstip had hij nog toegang tot alle synagogen in Galilea en Judea.

146:4.2

Iron was een voor die tijd uitgebreide mijnstreek, en omdat Jezus nog nooit het leven van een mijnwerker gedeeld had, bracht hij tijdens het verblijf te Iron het grootste deel van zijn tijd in de mijnen door. Terwijl de apostelen de huizen bezochten en in het openbaar predikten, werkte Jezus in de mijnen samen met deze ondergrondse arbeiders. De faam van Jezus als genezer was zelfs tot dit afgelegen dorp doorgedrongen, en vele zieken en lijdenden zochten hulp bij hem, en velen hadden veel baat bij zijn helend dienstbetoon. In geen van deze gevallen echter verrichtte de Meester een zogenaamd wonder van genezing, behalve in dat van de lepralijder.

146:4.3

Laat in de middag van de derde dag te Iron liep Jezus toevallig op zijn terugweg uit de mijn naar zijn logies door een smalle zijstraat. Toen hij de armzalige krotwoning van zekere lepralijder naderde, nam deze zieke man die van zijn faam als genezer gehoord had, de vrijmoedigheid Jezus voor zijn deur aan te spreken, zeggende, terwijl hij voor hem neerknielde: ‘Heer, indien ge maar wilt, kunt ge mij rein maken. Ik heb de boodschap van uw leraren gehoord, en ik zou het koninkrijk binnen willen gaan indien ik rein zou kunnen worden.’ De melaatse sprak op deze wijze omdat het bij de Joden aan de lepralijders zelfs verboden was de synagogediensten bij te wonen of anderszins deel te nemen aan de openbare eredienst. Deze man geloofde werkelijk dat hij niet ontvangen kon worden in het komende koninkrijk, tenzij hij genezing zou kunnen vinden voor zijn lepra. En toen Jezus hem zag in zijn nood en zijn woorden van vasthoudend geloof hoorde, werd zijn menselijk hart geroerd en zijn goddelijke bewustzijn door medelijden bewogen. Toen Jezus hem aanzag, viel de man in aanbidding ter aarde. Daarop strekte de Meester zijn hand uit, raakte hem aan, en zei: ‘Ik wil het—word rein.’ En ogenblikkelijk was hij genezen; de lepra teisterde hem niet meer.

146:4.4

Toen Jezus de man overeind had geholpen, gaf hij hem de opdracht: ‘Denk eraan dat ge aan niemand vertelt over uw genezing, maar ga rustig uw eigen gang en toon uzelf aan de priester en breng de offers die Mozes heeft voorgeschreven ten bewijze van uw genezing.’ Maar deze man handelde niet zoals Jezus hem had opgedragen. Hij begon daarentegen door het hele stadje te verkondigen dat Jezus zijn melaatsheid had genezen, en daar het hele dorp hem kende, konden de mensen duidelijk zien dat hij van zijn ziekte was gereinigd. Hij ging niet naar de priesters zoals Jezus hem gezegd had. Doordat hij het nieuws dat Jezus hem had genezen overal had verspreid, werd de Meester zo omstuwd door zieken, dat hij zich gedwongen zag de volgende ochtend vroeg op te staan om het dorp te verlaten. Ofschoon Jezus het stadje niet weer binnenging, bleef hij twee dagen in de omgeving, dicht bij de mijnen, waar hij doorging de gelovige mijnwerkers te onderrichten over het evangelie van het koninkrijk.

146:4.5

Deze reiniging van de melaatse was het eerste zogeheten wonder dat Jezus tot dat ogenblik welbewust en opzettelijk had verricht. En dit was een geval van echte lepra.

146:4.6

Van Iron gingen zij naar Gishala, waar zij gedurende twee dagen het evangelie verkondigden, en vandaar vertrokken zij naar Chorazin, waar zij bijna een week lang het goede nieuws predikten; zij konden echter niet veel gelovigen voor het koninkrijk winnen in Chorazin. Nergens waar Jezus had onderricht, was hij een dergelijke algemene verwerping van zijn boodschap tegengekomen. Dit verblijf te Chorazin werkte zeer deprimerend op de meeste apostelen, en Andreas en Abner hadden de grootste moeite om de moed er bij hun metgezellen in te houden. En zo trokken zij onopvallend via Kafarnaüm naar het dorp Madon, waar het hun weinig beter verging. Bij de meeste apostelen overheerste de gedachte dat hun gebrek aan succes in de stadjes die zij kortgeleden hadden bezocht, te wijten was aan het nadrukkelijke verzoek van Jezus om in hun onderricht en prediking niet over hem te spreken als een genezer. Hoezeer wensten zij dat hij nog eens een melaatse zou genezen, of op een andere manier zijn kracht zo zou manifesteren dat de aandacht van de mensen op hem werd gevestigd! Maar de Meester bleef onbewogen onder hun ernstig aandringen.


◄ 146:3
 
146:5 ►