◄ 146:5
Verhandeling 146
146:7 ►

De eerste prediktocht door Galilea

6. Naïn en de zoon van de weduwe

146:6.1

Deze mensen geloofden in tekenen; het was een generatie die uit was op wonderen. De mensen in het midden en zuiden van Galilea waren ten aanzien van Jezus en diens persoonlijk hulpbetoon nu op wonderen belust geworden. Tientallen, honderden eerlijke mensen die aan louter nerveuze kwalen en emotionele stoornissen leden, kwamen tot Jezus en gingen daarna terug naar huis en naar hun vrienden, verkondigdend dat Jezus hen genezen had. En zulke gevallen van mentale genezing beschouwden deze onontwikkelde, eenvoudige lieden als lichamelijk herstel, wonderbaarlijke genezingen.

146:6.2

Toen Jezus Kana wilde verlaten en naar Naïn wilde gaan, trok een grote menigte gelovigen en vele nieuwsgierigen achter hem aan. Ze waren er op gespitst miraculeuze en wonderbaarlijke gebeurtenissen te zien, en zij zouden niet worden teleurgesteld. Toen Jezus en zijn apostelen de stadspoort dicht waren genaderd, kwamen ze een begrafenisstoet tegen op weg naar de nabijgelegen begraafplaats, waarmee de enige zoon van een weduwe in Naïn naar het graf werd gebracht. Deze vrouw genoot veel aanzien en het halve dorp volgde de dragers van de baar met deze, naar men meende, dode jongen. Toen de begrafenisstoet Jezus en zijn volgelingen bereikt had, herkenden de weduwe en haar vrienden de Meester en smeekten hem de jongen weer tot leven te brengen. Hun verwachting van wonderen had een zodanige hoogte bereikt, dat zij dachten dat Jezus alle menselijke ziekten kon genezen, en waarom zou zulk een genezer zelfs de doden niet kunnen opwekken? Toen men een zo sterke aandrang op hem uitoefende, trad Jezus naar voren, tilde het dekkleed van de baar op, en onderzocht de jongen. Toen hij ontdekte dat de jongen niet werkelijk dood was, zag hij ook welk een tragedie door zijn aanwezigheid voorkomen kon worden; hij wendde zich dus tot de moeder en zei: ‘Ween niet. Uw zoon is niet dood: hij slaapt. Ge zult hem terugkrijgen.’ Daarop nam hij de jongen bij de hand en sprak: ‘Word wakker en sta op.’ En de jongen, van wie men aannam dat hij dood was, ging dadelijk rechtop zitten en begon te praten, en Jezus zond hen terug naar huis.

146:6.3

Jezus trachtte de menigte te kalmeren en probeerde tevergeefs uit te leggen dat de jongen niet werkelijk dood was geweest, dat hij hem niet uit het graf had teruggebracht, maar het mocht niet baten. De menigte die hem volgde en het gehele dorp Naïn waren in de hoogste staat van emotionele opwinding geraakt. Velen werden door vrees bevangen, anderen raakten in paniek, terwijl weer anderen begonnen te bidden en te weeklagen over hun zonden. En pas lang nadat de avond gevallen was, kon de luidruchtige menigte worden verspreid. En ondanks de verklaring van Jezus dat de jongen niet dood was geweest, hield natuurlijk iedereen vol dat er een wonder was gedaan, dat de doden zelfs waren opgewekt. Ofschoon Jezus hun zei dat de jongen alleen maar in een diepe slaaptoestand was geweest, legden zij deze woorden zo uit alsof dit zijn manier van spreken was, en zij vestigden de aandacht op het feit dat hij altijd in grote bescheidenheid zijn wonderen trachtte te verbergen.

146:6.4

Zo verspreidde zich door geheel Galilea en Judea het gerucht dat Jezus de zoon van de weduwe had opgewekt uit de dood en velen die dit bericht hoorden, geloofden het. Jezus was nimmer bij machte om zelfs al zijn apostelen geheel te doen begrijpen dat de zoon van de weduwe niet werkelijk dood was geweest, toen hij hem zei wakker te worden en op te staan. Hij maakte echter wel zoveel indruk op hen, dat dit voorval niet werd opgenomen in alle verslagen die later werden gemaakt, met uitzondering van dat van Lucas, die het beschreef zoals het hem was verteld. En opnieuw werd Jezus zo belegerd als genezer, dat hij de volgende morgen vroeg vertrok naar Endor.


◄ 146:5
 
146:7 ►