DE rondreis door de Romeinse wereld besloeg het grootste gedeelte van het achtentwintigste en het gehele negenentwintigste jaar van Jezus’ leven op aarde. Jezus en de twee mensen die uit India afkomstig waren—Gonod en zijn zoon Ganid—vertrokken uit Jeruzalem op zondagmorgen, 26 april, a.d. 22. Zij maakten hun reis overeenkomstig het plan dat zij hadden opgesteld, en Jezus zei de vader en zijn zoon vaarwel in de stad Charax aan de Perzische Golf, op de tiende december van het volgende jaar, a.d. 23.
Van Jeruzalem gingen ze via Joppe naar Caesarea. In Caesarea namen zij een schip naar Alexandrië. Vandaar voeren zij naar Lasea op Kreta. Van Kreta voeren zij naar Carthago, waarbij zij Cyrene aandeden. In Carthago vonden zij een schip dat hen naar Napels bracht, waarbij zij Malta, Syracuse, en Messsina aandeden. Van Napels gingen zij naar Capua, en van daar reisden zij over de Via Appia naar Rome.
Na hun verblijf in Rome gingen zij over land naar Tarentum, waar zij zich inscheepten naar Athene in Griekenland, met onderbrekingen te Nicopolis en Korinte. Van Athene gingen ze via Troas naar Efeze. Van Efeze voeren ze naar Cyprus, waarbij zij onderweg Rhodos aandeden. Hun bezoek aan Cyprus duurde geruime tijd en zij rustten er ook uit, waarna ze scheep gingen naar Antiochië in Syrië. Van Antiochië reisden ze zuidwaarts naar Sidon en sloegen toen af in de richting van Damascus. Vandaar reisden ze per karavaan naar Mesopotamië, waarbij zij door Thapsacus en Larissa kwamen. Ze brachten enige tijd in Babylon door, bezochten Ur en nog andere plaatsen, en gingen daarna naar Susa. Van Susa reisden ze naar Charax, en hier scheepten Gonod en Ganid zich in naar India.
In de vier maanden dat Jezus in Damascus had gewerkt, had hij zich de eerste beginselen eigengemaakt van de taal die Gonod en Ganid spraken. Tijdens zijn verblijf aldaar had hij een groot gedeelte van zijn tijd besteed aan het maken van vertalingen uit het Grieks in een van de talen van India, waarbij hij werd geholpen door iemand die afkomstig was uit de streek waar Gonod woonde.
Op deze rondreis door het Middellandse Zee-gebied bracht Jezus ongeveer de helft van elke dag door met onderricht aan Ganid en het optreden als tolk tijdens de zakelijke besprekingen van Gonod en bij diens particuliere bezoeken. De rest van de dag, waarover hijzelf kon beschikken, wijdde hij aan de intieme persoonlijke contacten met zijn medemensen, de nauwe omgang met de stervelingen van dit gebied, die kenmerkend was voor zijn activiteiten in deze jaren die direct voorafgingen aan zijn optreden in het openbaar.
Door eigen waarneming en daadwerkelijk contact maakte Jezus zich vertrouwd met de hogere materiële en intellectuele beschaving van het Westen en de Levant; van Gonod en diens zeer begaafde zoon kwam hij zeer veel te weten omtrent de beschaving en cultuur van India en China, want Gonod, die zelf een inwoner van India was, had drie lange reizen gemaakt naar het rijk van het gele ras.
De jongeman Ganid leerde veel van Jezus gedurende deze lange tijd dat ze in nauwe betrekking tot elkaar stonden. Er ontstond een grote genegenheid tussen de twee, en de vader van de jongen trachtte vele malen Jezus te overreden om met hen mee terug te gaan naar India, maar Jezus wees dit steeds af, waarbij hij als verontschuldiging aanvoerde dat het voor hem noodzakelijk was terug te keren naar zijn familie in Palestina.