DE tweede openbare prediktocht door Galilea begon op zondag 3 october a.d. 28, duurde bijna drie maanden en eindigde op 30 december. Aan deze onderneming werd deelgenomen door Jezus en zijn twaalf apostelen, geassisteerd door het pas aangeworven korps van 117 evangelisten, en door talrijke andere geïnteresseerden. Op deze tocht bezochten zij Gadara, Ptolemaïs, Jafia, Dabaritta, Megiddo, Jezreël, Skytopolis, Tarichea, Hippos, Gamala, Betsaïda-Julias, en vele andere stadjes en dorpen.
Voor hun vertrek op deze zondagmorgen, werd Jezus door Andreas en Petrus gevraagd om de laatste instructie aan de nieuwe evangelisten te willen geven, maar de Meester weigerde, en zei dat het niet aan hem was de dingen te doen die anderen ook op aanvaardbare wijze konden doen. Na het nodige overleg werd besloten dat Jakobus Zebedeüs deze instructie zou geven. Toen Jakobus klaar was met hetgeen hij te zeggen had, sprak Jezus tot de evangelisten: ‘Trek nu uit om het werk te doen zoals u is opgedragen, en later, wanneer ge u bekwaam en getrouw betoond hebt, zal ik u bevestigen als predikers van het evangelie van het konink-rijk.’
Op deze tocht reisden alleen Jakobus en Johannes met Jezus. Petrus en de andere apostelen namen elk ongeveer een dozijn evangelisten met zich mee en hielden nauw contact met dezen terwijl zij hun werk van prediking en onderricht deden. Zodra gelovigen gereed waren het koninkrijk binnen te gaan, werden ze door de apostelen gedoopt. Jezus en zijn twee metgezellen legden gedurende deze drie maanden grote afstanden af, doordat zij dikwijls op één dag twee plaatsen bezochten om het werk der evangelisten gade te slaan en hen te bemoedigen in hun inspanningen om het koninkrijk te vestigen. Deze gehele tweede prediktocht was hoofdzakelijk bedoeld om dit korps van 117 nieuw opgeleide evangelisten praktische ervaring te laten opdoen.
Gedurende deze gehele periode en ook later, tot aan de tijd dat Jezus en de twaalf voor de laatste maal naar Jeruzalem vertrokken, had David Zebedeüs een permanent hoofdkwartier voor het werk van het koninkrijk in het huis van zijn vader te Betsaïda. Dit was het coördinatiecentrum voor het werk van Jezus op aarde en de aflossingsplaats van de koeriersdienst die David onderhield tussen de werkers in de verschillende delen van Palestina en aangrenzende streken. Hij deed dit alles op eigen initiatief, doch met goedkeuring van Andreas. David had veertig tot vijftig koeriers aan het werk in deze inlichtingendienst ten behoeve van het snel toenemende en zich uitbreidende werk van het koninkrijk. Terwijl hij dit werk deed, voorzag hij ten dele in zijn eigen onderhoud door ook enige tijd te besteden aan zijn oude vissershandwerk.