VER terug in de eeuwigheid, wanneer de ‘eerste’ oneindige, absolute gedachte van de Universele Vader in de Eeuwige Zoon zulk een volmaakt, adequaat woord vindt voor haar goddelijke uitdrukking, volgt hierop het allerhoogst verlangen van de Gedachte-God en de Woord-God beiden naar een universele, oneindige agent die hen voor elkaar tot uitdrukking kan brengen en voor hen gezamenlijk kan handelen.
In de dageraad der eeuwigheid komen zowel de Vader als de Zoon tot het oneindige besef dat zij onderling van elkaar afhankelijk zijn, dat zij eeuwig, absoluut één zijn, en daarom gaan zij een oneindig, eeuwigdurend verbond aan van goddelijk deelgenootschap. Deze nimmer eindigende overeenkomst wordt gesloten ter uitvoering van hun verenigde ideeën overal in de cirkelgang der eeuwigheid, en sinds deze gebeurtenis in de eeuwigheid zijn de Vader en de Zoon immer in deze goddelijke verbintenis verenigd.
Wij staan nu van aangezicht tot aangezicht met de eeuwigheidsoorsprong van de Oneindige Geest, de Derde Persoon der Godheid. Op hetzelfde ogenblik dat God de Vader en God de Zoon gezamenlijk een identieke, oneindige handeling concipiëren—de uitvoering van een absoluut gedachte-plan—komt de Oneindige Geest volwassen tot aanzijn.
Wanneer ik de volgorde in de oorsprong der Godheden zo verhaal, doe ik dit alleen om u in staat te stellen na te denken over hun onderlinge verhouding. In werkelijkheid bestaan zij alle drie sinds de eeuwigheid: zij zijn existentieel. Zij zijn zonder begin of einde der dagen: zij zijn gelijk, allerhoogst, ultiem, absoluut en oneindig. Zij zijn, zijn altijd geweest, en zullen immer zijn. En zij zijn drie afzonderlijk geïndividualiseerde, maar eeuwig geassocieerde personen: God de Vader, God de Zoon, en God de Geest.