DEZE dinsdagmorgen omstreeks zeven uur kwamen Jezus, de apostelen, het vrouwenkorps, en ruim twintig andere vooraanstaande discipelen bijeen ten huize van Simon. Op deze bijeenkomst nam hij afscheid van Lazarus en gaf hem de instructie die hem ertoe bracht heel kort daarna te vluchten naar Filadelfia in Perea, waar hij zich later aansloot bij de zendingsbeweging die in die stad haar hoofdkwartier had. Jezus nam ook afscheid van de bejaarde Simon en gaf zijn laatste raadgevingen aan het vrouwenkorps, aangezien hij dit korps nooit meer formeel zou toespreken.
Deze morgen begroette hij elk van de twaalf met een persoonlijk woord. Tot Andreas zei hij: ‘Raak niet ontzet door hetgeen nu staat te gebeuren. Houd je broeders stevig in de hand en zorg dat ze je niet in een neerslachtige gemoedstoestand aantreffen.’ Tot Petrus zei hij: ‘Stel je vertrouwen niet in de kracht van het vlees, noch in wapens van staal. Sta vast op de geestelijke grondslag van de rots der eeuwigheid.’ Tot Jakobus zei hij: ‘Struikel niet door af te gaan op de uiterlijke schijn. Blijf standvastig in je geloof, en spoedig zul je de realiteit kennen van wat je gelooft.’ Tot Johannes zei hij: ‘Wees zachtmoedig, heb zelfs je vijanden lief; wees verdraagzaam. En houd in gedachten dat ik vele dingen aan je heb toevertrouwd.’ Tot Natanael zei hij: ‘Oordeel niet naar de uiterlijke schijn, blijf standvastig in je geloof wanneer alles lijkt weg te vallen; wees trouw aan je opdracht als ambassadeur van het koninkrijk.’ Tot Filippus zei hij: ‘Raak niet in beroering door de gebeurtenissen die op handen zijn. Blijf ongeschokt, zelfs wanneer je de weg niet kunt zien. Blijf trouw aan je inzegeningseed.’ Tegen Matteüs zei hij: ‘Vergeet de barmhartigheid niet waarmee je in het koninkrijk bent ontvangen. Laat niemand je je eeuwige loon afhandig maken. Zoals je de neigingen van de sterfelijke natuur hebt weerstaan, wees zo ook bereid standvastig te zijn.’ Tot Tomas zei hij: ‘Hoe moeilijk het ook moge zijn, juist nu moet je wandelen in geloof en niet naar wat je ziet. Twijfel niet dat ik in staat zal zijn het werk te voleinden dat ik begonnen ben, en dat ik al mijn getrouwe ambassadeurs uiteindelijk in het koninkrijk hierna zal weerzien.’ Tot de tweelingbroers Alfeüs zei hij: ‘Laat de dingen die jullie niet kunnen begrijpen, je niet verpletteren. Blijf trouw aan de genegenheid in je hart en bouw niet op grootheid van mensen of de veranderlijke houding van het volk. Sta naast je broeders.’ En tot Simon Zelotes zei hij: ‘Simon, mogelijk zul je door teleurstelling vertwijfeld raken, maar je geest zal uitrijzen boven al hetgeen je moge overkomen. Wat je van mij nog niet hebt kunnen leren, zal mijn geest je onderrichten. Zoek de ware realiteiten van de geest en laat je niet langer aantrekken door irreële en materiële afschaduwingen.’ En tot Judas Iskariot zei hij: ‘Judas, ik heb je liefgehad en heb gebeden dat je je broeders zou mogen liefhebben. Word het doen van het goede niet moe; ik zou je ook willen waarschuwen voor de glibberige paden der vleierij en de giftige pijlen van de spot.’
Toen hij klaar was met deze begroetingen, vertrok hij naar Jeruzalem met Andreas, Petrus, Jakobus en Johannes, terwijl de andere apostelen begonnen met het opzetten van het kamp te Getsemane, waar ze die nacht heen zouden gaan en waar ze hun hoofdkwartier zouden hebben gedurende de rest van het leven van de Meester in het vlees. Ongeveer halverwege de afdaling van de Olijfberg hield Jezus een rustpauze en onderhield zich meer dan een uur met de vier apostelen.