◄ 174:0
Verhandeling 174
174:2 ►

Dinsdagmorgen in de tempel

1. Goddelijke vergeving

174:1.1

Al een paar dagen hadden Petrus en Jakobus zich beziggehouden met discussies over hun verschillende opvattingen inzake het onderricht van de Meester over de vergeving van zonde. Zij waren overeengekomen de zaak aan Jezus voor te leggen en Petrus nam deze rustpauze te baat als een gunstige gelegenheid om de raad van de Meester in te winnen. Bijgevolg onderbrak Petrus het lopende gesprek over de verschillen tussen lof en aanbidding met de vraag: ‘Meester, Jakobus en ik zijn het niet eens over uw onderricht over de vergeving van zonde. Jakobus stelt dat gij leert dat de Vader ons vergeeft, zelfs reeds vóór wij hem dat vragen en ik houd vol dat berouw en schuldbelijdenis aan de vergeving vooraf moeten gaan. Wie van ons heeft gelijk? Wat zegt u ervan?’

174:1.2

Na een korte stilte keek Jezus alle vier de apostelen veelbetekenend aan en antwoordde: ‘Mijn broeders, jullie dwalen in jullie opvattingen omdat jullie niet de aard begrijpen van de innige, liefdevolle verhouding tussen het schepsel en de Schepper, tussen de mens en God. Jullie begrijpen het begrijpende medegevoel niet dat de wijze ouder koestert voor zijn onrijpe en soms dwalende kind. Het is trouwens de vraag of verstandige en liefdevolle ouders er ooit voor komen te staan dat zij een gewoon, normaal kind vergiffenis moeten schenken. Betrekkingen waarin begrip voor elkaar bestaat, gecombineerd met een liefdevolle instelling, voorkomen op doeltreffende wijze al die verwijderingen die later de heraanpassing noodzakelijk maken van berouw aan de zijde van het kind, en vergeving door de vader.

174:1.3

‘Een deel van iedere vader leeft in zijn kind. De vader heeft prioriteit en superioriteit van begrip in alle zaken die verbonden zijn met de kind-ouder-verhouding. De ouder is in staat de onrijpheid van het kind te zien in het licht van zijn grotere ouderlijke gerijptheid, de rijpere ervaring van de oudere partner. In de relatie tussen het aardse kind en de hemelse Vader, bezit de goddelijke ouder oneindigheid en goddelijkheid van medegevoel en van vermogen tot liefdevol begrip. Goddelijke vergiffenis is onvermijdelijk: zij is inherent aan, en een onvervreemdbaar deel van Gods oneindig begrijpen en zijn volmaakt weten van al hetgeen het op vergissingen berustende oordeel en de onjuiste keuze van het kind aangaat. De goddelijke gerechtigheid is in alle eeuwigheid zo billijk, dat zij steevast begrijpende barmhartigheid belichaamt.

174:1.4

‘Wanneer een wijs mens de innerlijke impulsen van zijn medemensen begrijpt, zal hij hen liefhebben. En wanneer je je broeder liefhebt, heb je hem al vergeven. Dit vermogen om ’s mensen natuur te begrijpen en zijn klaarblijkelijke misstappen te vergeven, is Godgelijk. Wanneer jullie verstandige ouders bent, is dit de manier waarop je je kinderen zult liefhebben en begrijpen en hen zelfs zult vergeven wanneer een voorbijgaand misverstand ogenschijnlijke scheiding heeft teweeggebracht. Omdat een kind onvolwassen is en de diepte van de kind-vader-verhouding nog niet ten volle beseft, moet het wel dikwijls het schuldige gevoel hebben dat het niet de volle goedkeuring van zijn vader heeft en zich van hem gescheiden voelen, maar de ware vader is zich nooit van een dergelijke scheiding bewust. Zonde is een ervaring in het bewustzijn van de geschapen mens—ze is niet een deel van Gods bewustzijn.

174:1.5

‘Jullie onvermogen of onwil om jullie medemensen te vergeven geeft de mate van je onvolwassenheid aan, je tekortschieten in het bereiken van volwassen sympathie, begrip en liefde. Het vasthouden aan je grieven en het koesteren van wraakgevoelens zijn rechtstreeks evenredig aan je onbekendheid met de innerlijke natuur en de ware verlangens van je kinderen en medemensen. Liefde is de manifestatie van de goddelijke, innerlijke levensdrang. Ze is gebaseerd op begrip, wordt gevoed door onzelfzuchtige dienstbaarheid en vervolmaakt in wijsheid.’


◄ 174:0
 
174:2 ►