NA de prediking over ‘Het Koninkrijk’ riep Jezus die middag de zes apostelen bijeen en begon hun zijn plannen uiteen te zetten om de steden rondom en aan het Meer van Galilea te bezoeken. Zijn broers Jakobus en Judas voelden zich zeer gekwetst omdat zij niet voor deze samenkomst waren uitgenodigd. Tot aan dat ogenblik hadden zij zichzelf tot de kring van Jezus’ naaste medewerkers gerekend. Maar Jezus was van plan geen naaste bloedverwanten deel te laten uitmaken van dit korps van apostolische leiders van het koninkrijk. Dit besluit om Jakobus en Judas niet tot de kleine kring uitverkorenen te laten behoren was, samen met zijn kennelijk gereserveerde houding tegenover zijn moeder na zijn ervaring in Kana, het begin van een steeds wijder wordende kloof tussen Jezus en zijn familie. Deze toestand duurde tijdens zijn gehele openbare optreden voort—zij kwamen er na aan toe hem te verwerpen—en deze geschillen werden pas na zijn dood en wederopstanding geheel uit de weg geruimd. Zijn moeder had voortdurend te kampen met opkomende en weer afnemende gevoelens van geloof en hoop, en steeds sterkere emoties van teleurstelling, vernedering, en wanhoop. Alleen de jongste, Ruth, bleef onwankelbaar trouw aan haar vader-broer.
Tot na de opstanding, had Jezus’ gehele familie zeer weinig te maken met zijn optreden. Een profeet wordt alom geëerd behalve in zijn eigen land, en ondervindt ook geen onbegrip en miskenning behalve in zijn eigen familie.