◄ 97:8
Verhandeling 97
97:10 ►

De evolutie van het Godsbegrip bij de Hebreeërs

9. De Hebreeuwse geschiedenis

97:9.1

Er zijn nooit twaalf stammen Israels geweest—er vestigden zich slechts drie of vier stammen in Palestina. De Hebreeuwse natie ontstond ten gevolge van de vereniging van de zogenaamde Israelieten en de Kanaänieten. ‘De kinderen Israels dan woonden te midden der Kanaänieten. En zij namen zich hun dochters tot vrouw en gaven de eigen dochters aan de zonen van de Kanaänieten.’ De Hebreeërs hebben de Kanaänieten nooit uit Palestina verdreven, ook al wordt er in het verslag van deze zaken dat door de priesters werd opgesteld, zonder aarzeling verklaard dat zij dit wel deden.

97:9.2

Het Israëlitische bewustzijn ontstond in het heuvelland van Efraïm; het latere Joodse bewustzijn ontstond bij de zuidelijke clan van Juda. De Joden (Judaïeten) hebben altijd gepoogd de opgetekende geschiedenis van de noordelijke Israelieten (Efraïmieten) in diskrediet te brengen en te bekladden.

97:9.3

De aanmatigende Hebreeuwse geschiedenis begint met Saul, die de noordelijke clans verzamelde om een aanval van de Ammonieten op hun stamgenoten—de Gileadieten—ten oosten van de Jordaan af te slaan. Met een leger van maar iets meer dan drieduizend man versloeg hij de vijand, en het was dit wapenfeit dat de bergstammen ertoe bracht hem tot koning te maken. Toen de priesters in ballingschap dit verhaal herschreven, vergrootten zij Sauls leger tot 330.000en2 = n voegden ‘Juda’ toe aan de lijst van de stammen die aan de strijd hadden deelgenomen.

97:9.4

Onmiddellijk na de nederlaag van de Ammonieten werd Saul door middel van een referendum onder zijn troepen tot koning uitgeroepen. Geen enkele priester of profeet had deel aan deze zaak. Later echter schreven de priesters in het verslag dat Saul volgens goddelijke richtlijnen door de profeet Samuel tot koning werd gekroond. Zij deden dit om een ‘goddelijke afstammingslinie’ vast te stellen voor Davids Judaïtisch koningschap.

97:9.5

De allergrootste verdraaiing van de Joodse geschiedenis betrof David. Na Sauls overwinning over de Ammonieten (die hij aan Jahweh toeschreef) werden de Filistijnen ongerust en begonnen zij de noordelijke clans aan te vallen. David en Saul waren het nooit eens. David ging met zeshonderd man een verbond aan met de Filistijnen en trok op naar de kust, naar Esdrelon. In Gat stuurden de Filistijnen David uit het veld; zij vreesden dat hij zou overlopen naar Saul. David trok zich terug; de Filistijnen vielen Saul aan en versloegen hem. Zij hadden dit niet kunnen doen wanneer David loyaal was geweest jegens Israel. Davids leger bestond uit een veeltalige verzameling malcontenten, voor het grootste deel maatschappelijk onaangepasten en voortvluchtigen.

97:9.6

Sauls tragische nederlaag in Gilboa tegen de Filistijnen bracht Jahweh in de ogen van de omringende Kanaänieten tot een lage positie onder de goden. Naar de gewone gang van zaken zou de nederlaag van Saul zijn toegeschreven aan afvalligheid van Jahweh, maar ditmaal schreven de Judaïtische bewerkers haar toe aan dwalingen op het gebied van de riten. Zij hadden de overlevering over Saul en Samuel nodig als achtergrond voor het koningschap van David.

97:9.7

Met zijn kleine leger sloeg David zijn hoofdkwartier op in de niet-Hebreeuwse stad Hebron. Weldra werd hij door zijn landgenoten uitgeroepen tot koning van het nieuwe koninkrijk Juda. Juda bestond grotendeels uit niet-Hebreeuwse elementen—Kenieten, Kalebieten, Jebusieten en andere Kanaänieten. Dit waren nomaden—veehoeders—en dus verknocht aan het Hebreeuwse idee van landeigendom. Zij hielden vast aan de ideologieën van de woestijnstammen.

97:9.8

Een goede illustratie van het verschil tussen religieuze geschiedenis en profane geschiedenis zijn de twee verschillende verhalen die in het Oude Testament worden aangetroffen over het uitroepen van David tot koning. De priesters die later het lange, prozaïsche verslag opstelden van de religieuze geschiedenis die uitbeeldt hoe de profeet Samuel, onder goddelijke leiding, David uitkoos onder zijn broeders en ertoe overging hem formeel, volgens uitgebreide, plechtige ceremoniën, tot koning der Hebreeërs te zalven en hem daarna uit te roepen tot opvolger van Saul, hebben een gedeelte van het wereldlijke verhaal hoe hij door zijn onmiddellijke volgelingen (zijn leger) tot koning werd gemaakt, per ongeluk in het verslag laten staan.

97:9.9

Na het opstellen van hun fictieve verhalen over Gods wonderbaarlijke betrekkingen met Israel, lieten de priesters zeer vaak na de onversierde, feitelijke uiteenzettingen die reeds in de verslagen stonden, in hun geheel te schrappen.

97:9.10

David trachtte zichzelf politiek te versterken door eerst de dochter van Saul te huwen, vervolgens de weduwe van Nabal, de rijke Edomiet, en toen de dochter van Talmai, de koning van Gesur. Hij nam zes echtgenoten uit de vrouwen van Jebus, om maar niet te spreken van Batsheba, de echtgenote van de Hittiet.

97:9.11

Door zulke methoden nu, en met zulke mensen, kon David de fictie opbouwen van een goddelijk koninkrijk Juda, erfgenaam van het erfdeel en de overleveringen van het noordelijke koninkrijk van het Efraïmitische Israel, dat aan het verdwijnen was. Davids kosmopolitische stam van Juda was meer niet-Joods dan Joods; toch reisden de onderdrukte oudsten van Efraïm naar hem toe en ‘zalfden hem tot koning van Israel.’ Na een militaire bedreiging sloot David vervolgens een overeenkomst met de Jebusieten en vestigde hij zijn hoofdstad van het verenigde koninkrijk in Jebus (Jerusalem), een sterk ommuurde stad halverwege Juda en Israel. De Filistijnen werden geprikkeld en vielen David al spoedig aan. Zij werden na een hevige veldslag verslagen en Jahweh werd wederom als ‘De Here God der Heerscharen’ bevestigd.

97:9.12

Maar Jahweh moest noodgedwongen iets van deze glorie delen met de Kanaänietische goden, want het merendeel van Davids leger was niet-Hebreeuws. En zo staat er in uw beschrijving (over het hoofd gezien door de Judaïetische bewerkers) deze onthullende verklaring: ‘Jahweh heeft mijn vijanden voor mij gebroken. Daarom noemde hij de naam van die plaats Baäl-Perasim.’ En zij deden dit omdat Davids soldaten voor tachtig procent Baälieten waren.

97:9.13

David weet de nederlaag van Saul in Gilboa aan het feit dat Saul Gibeon, een Kanaänietische stad, had aangevallen, welks bevolking een vredesverdrag met de Efraïmieten hadden gesloten. Hierom werd hij door Jahweh in de steek gelaten. Zelfs in de tijd van Saul had David de Kanaänitische stad Keïla reeds tegen de Filistijnen verdedigd, en in die tijd maakte hij in een Kanaänitische stad zijn hoofdstad. In overeenstemming met de politiek van compromissen ten opzichte van de Kanaänieten, leverde David zeven afstammelingen van Saul over aan de Gibeonieten om opgehangen te worden.

97:9.14

Na de nederlaag van de Filistijnen, kreeg David de ‘ark van Jahweh’ in zijn bezit, bracht deze naar Jerusalem, en maakte de verering van Jahweh tot de officiële godsdienst in zijn koninkrijk. Vervolgens legde hij de naburige stammen—de Edomieten, Moabieten, Ammonieten en Syriërs—zware schattingen op.

97:9.15

Davids corrupte politieke bestuursapparaat begon, met schending van de Hebreeuwse zeden, persoonlijk landbezit in het noorden te verwerven, en kreeg weldra de karavaan-tolrechten in handen, die eerst door de Filistijnen waren geïnd. Daarop volgde een reeks wreedheden die zijn climax vond in de moord op Uria. In alle gerechtelijke beroepszaken werd vonnis gewezen in Jerusalem; de rechtspleging was niet meer in handen van ‘de oudsten.’ Geen wonder dat er een opstand uitbrak. Tegenwoordig zou Absolom een demagoog genoemd kunnen worden; zijn moeder was een Kanaänitische. Naast de zoon van Batsheba—Salomo—dongen nog een half dozijn anderen mee naar de troon.

97:9.16

Na de dood van David zuiverde Salomo het politieke bestuursapparaat van alle noordelijke invloeden, maar hij zette de tirannie en het belastingstelsel van de regering van zijn vader geheel voort. Salomo deed de natie failliet gaan door zijn overdadige hofhouding en zijn uitgebreide bouwprogramma: het huis van Libanon, het paleis van Farao’s dochter, de tempel van Jahweh, het koninklijk paleis en de restauratie van de muren van vele steden. Salomo creëerde een zeer uitgebreide Hebreeuwse zeemacht, die bemand werd door Syrische zeelieden en handel dreef met de hele wereld. Zijn harem bestond uit bijna duizend vrouwen.

97:9.17

Tegen deze tijd raakte de tempel van Jahweh te Silo in opspraak en concentreerde zich de gehele godsverering van de natie rond de schitterende koninklijke kapel in Jebus. Het noordelijke koninkrijk keerde veeleer terug tot de aanbidding van Elohim. Het genoot de gunst van de Farao’s, die later Juda onderwierpen en het zuidelijke koninkrijk schatplichtig maakten.

97:9.18

Er waren tijden van voorspoed en tegenspoed—oorlogen tussen Israel en Juda. Na vier jaar b urgeroorlog en drie dynastieën, kwam Israel onder de heerschappij van stedelijke despoten, die in land begonnen te handelen. Zelfs Koning Omri probeerde het landgoed van Semer te kopen. Maar het einde kwam snel toen Salmanassar III besloot de Middellandse Zeekust te gaan beheersen. Koning Achab van Efraïm verzamelde tien andere groepen en bood weerstand bij Karkar; de strijd bleef onbeslist. De Assyriër werd tegengehouden, maar de bondgenoten werden gedecimeerd. Deze grote veldslag wordt in het Oude Testament niet eens genoemd.

97:9.19

Er ontstond nieuwe onrust toen Koning Achab land trachtte te kopen van Nabot. Zijn Fenicische echtgenote vervalste Achabs naam op documenten die aangaven dat Nabots land geconfiskeerd moest worden omdat hij ervan werd beschuldigd gespot te hebben met de namen van ‘Elohim en de koning’. Hij en zijn zonen werden onmiddellijk geëxcuteerd. De krachtige Elia verscheen op het toneel en beschuldigde Achab van de moord op de Nabots. Zo begon Elia, een van de grootste profeten, zijn onderricht als een verdediger van de oude landzeden tegenover de instelling van de Baälim die land verkochten, tegen de poging van de steden om het platteland te overheersen. Maar zijn hervormingen slaagden pas toen de plattelandsgrondeigenaar Jehu zich aansloot bij de de zigeunerhoofdman Jehonadab met het doel om de profeten (makelaars in onroerend goed) van Baäl in Samaria te gronde te richten.

97:9.20

Er ontstond nieuw leven toen Joachaz en zijn zoon Jerobeam Israel van zijn vijanden verlosten. Tegen die tijd heerste er in Samaria echter een gangster-adel wier plunderingen die van de Davidische dynastie uit vroeger dagen naar de kroon staken. Hand aan hand werkten staat en kerk samen. Pogingen om de vrijheid van meningsuiting te onderdrukken, leidden Elia, Amos en Hosea ertoe in het geheim te gaan schrijven, en dit was het werkelijke begin van de Joodse en Christelijke Bijbels.

97:9.21

Maar het noordelijke koninkrijk verdween pas uit de geschiedenis toen de koning van Israel samenzweerde met de koning van Egypte en weigerde nog langer schatting te betalen aan Assyrië. Toen begon het driejarige beleg, dat gevolgd werd door de totale verstrooiing van het noordelijke koninkrijk. Zo werd Efraïm (Israel) weggevaagd. Juda—de Joden, de ‘rest van Israel’—was begonnen het landeigendom te concentreren in het bezit van enkelen, in de woorden van Jesaja: ‘die huis aan huis voegen, akker aan akker trekken.’ Weldra stond er in Jerusalem een tempel van Baäl naast de tempel van Jahweh. Dit schrikbewind werd beëindigd door een monotheïstische opstand onder aanvoering van de kind-koning Joas, die vijfendertig jaar lang ijverde voor Jahweh.

97:9.22

De volgende koning, Amasja, had problemen met de opstand van de schatting betalende Edomieten en hun buren. Na een glansrijke overwinning over hen maakte hij een zwenking en viel zijn noordelijke buren aan, om door hen even glansrijk te worden verslagen. Toen kwamen de plattelandsbewoners in opstand; zij vermoordden de koning en zetten zijn zestienjarige zoon op de troon. Dit was Azarja, die door Jesaja Uzzia wordt genoemd. Na Uzzia gingen de zaken van kwaad tot erger, en honderd jaar lang kon Juda slechts blijven bestaan door schatting te betalen aan de koningen van Assyrië. Jesaja de eerste zei tot Juda dat Jerusalem, omdat het de stad van Jahweh was, nooit zou vallen. Maar Jeremia aarzelde niet haar ondergang te verkondigen.

97:9.23

De werkelijke ondergang van Juda werd teweeggebracht door een corrupte, rijke groep politici, die opereerde onder het bewind van Mannasse, een kind-koning. Veranderingen in de economie waren gunstig voor de terugkeer tot de verering van Baäl, waarbij particuliere transacties in land waren toegestaan die tegen de ideologie van Jahweh indruisten. De val van Assyrië en de opkomst van Egypte brachten even bevrijding voor Juda, en de plattelandsbevolking nam het heft in handen. Onder leiding van Josia vernietigde deze de kliek corrupte politici in Jerusalem.

97:9.24

Maar dit tijdperk kwam tot een tragisch einde toen Josia zich verstoutte om Neko’s machtige leger te onderscheppen toen het uit Egypte langs de kust oprukte om Assyrië hulp te bieden tegen Babylon. Josia werd totaal verslagen en Juda werd schatplichtig aan Egypte. De politieke Baälpartij kwam in Jerusalem weer aan de macht, en zo begon de werkelijke Egyptische slavernij. Er volgde een periode waarin de Baäl-dienende politici zowel de rechtbanken als het priesterdom beheersten. De verering van Baäl was een economisch, sociaal systeem dat zowel met eigendomsrechten als met de vruchtbaarheid van de bodem te maken had.

97:9.25

Neko werd door Nebukadnessar ten val werd gebracht, waarop Juda onder de heerschappij van Babylon kwam en tien jaar gratie kreeg, doch het rebelleerde al spoedig. Toen Nebukadnessar tegen hen optrok, begonnen de Judaïeten sociale hervormingen in te voeren, zoals het vrijlaten van slaven, teneinde Jahweh te beïnvloeden. Toen het Babylonische leger zich tijdelijk terugtrok, verheugden de Hebreeërs zich dat zij door de magie van hun hervorming waren verlost. Het was gedurende deze periode dat Jeremia hun vertelde over de ondergang die op handen was, en weldra keerde Nebukadnessar terug.

97:9.26

En zo kwam plotseling het einde van Juda. De stad werd vernietigd en de mensen werden naar Babylon weggevoerd. De Jahweh-Baäl-strijd eindigde met de ballingschap. En de ballingschap bracht wat er over was van Israel met een schok tot het monotheïsme.

97:9.27

In Babylon kwamen de Joden tot de conclusie dat ze niet konden blijven bestaan als een kleine groep in Palestina met eigen bijzondere sociale en economische gewoonten, en dat zij de niet-Joden moesten bekeren om hun ideologieën de overhand te doen krijgen. Zo ontstond hun nieuwe denkbeeld over hun bestemming—het idee dat de Joden de uitverkoren dienaren van Jahweh moesten worden. De Joodse religie van het Oude Testament ontwikkelde zich in werkelijkheid in Babylon, tijdens de ballingschap.

97:9.28

De leer der onsterfelijkheid kreeg eveneens gestalte in Babylon. De Joden hadden steeds gedacht dat het idee van het toekomstig leven afbreuk deed aan het evangelie van sociale rechtvaardigheid waarop zij de nadruk legden. Voor de eerste maal verdrong nu de theologie de sociologie en de economie.

97:9.29

Aldus brengt de waarheid ten aanzien van het Joodse volk aan het licht dat veel van wat als religieuze geschiedenis is beschouwd, weinig meer blijkt te zijn dan de kroniek van de gewone, profane geschiedenis. Het Judaïsme was de bodem waarop het Christendom kon groeien, maar de Joden waren geen bovennatuurlijk volk.


◄ 97:8
 
97:10 ►