◄ 97:7
Verhandeling 97
97:9 ►

De evolutie van het Godsbegrip bij de Hebreeërs

8. Religieuze en profane geschiedenis

97:8.1

De gewoonte om het verslag van de ervaringen der Hebreeërs als religieuze geschiedenis te beschouwen en de handelingen van de rest van de wereld als profane geschiedenis, is verantwoordelijk voor veel van de verwarring die er in het denken van de mens heerst ten aanzien van de interpretatie van de geschiedenis. Deze moeilijkheid doet zich voor omdat er geen wereldlijke geschiedenis van de Joden bestaat. Toen de priesters ten tijde van de Babylonische ballingschap hun nieuwe verslag hadden samengesteld van Gods zogenaamd mirakuleuze betrekkingen met de Hebreeërs, de religieuze geschiedenis van Israel zoals beschreven in het Oude Testament, vernietigden zij zorgvuldig en volledig de bestaande verslagen van de Hebreeuwse zaken—boeken als ‘De Handelingen van de Koningen van Israel’ en ‘De Handelingen van de Koningen van Juda,’ alsmede verscheidene andere min of meer nauwkeurige verslagen van de Hebreeuwse geschiedenis.

97:8.2

Om te begrijpen hoe de gevangen en door vreemden overheerste Joden door de verschrikkelijke druk en onontkoombare dwang van de wereldlijke geschiedenis dermate konden worden geïntimideerd, dat zij hun geschiedenis geheel poogden te herschrijven en te bewerken, moeten wij een kort overzicht geven van hun verwarrende ervaring als natie. Ge moet wel bedenken dat de Joden er niet in slaagden een adequate, niet-theologische levensfilosofie te ontwikkelen. Zij worstelden met hun oorspronkelijke, Egyptische denkbeeld van goddelijke beloningen voor rechtvaardigheid, gekoppeld aan zware straffen voor de zonde. Het drama van Job was een soort protest tegen deze onjuiste filosofie. Het openlijke pessimisme van de Prediker was een wereldwijze reactie op deze al te optimistische vormen van geloof in de Voorzienigheid.

97:8.3

Maar vijfhonderd jaar opperheerschappij van vreemde heersers was zelfs de geduldige, lankmoedige Joden te veel. De profeten en priesters begonnen te roepen: ‘Hoe lang nog, O Here, hoe lang?’ Wanneer de oprechte Jood de Schrift onderzocht, ging zijn verwarring over in verbijstering. Een oude ziener beloofde dat God zijn ‘uitverkoren volk’ zou beschermen en bevrijden. Amos had gedreigd dat God Israel aan zijn lot zou overlaten, tenzij het volk opnieuw zijn maatstaven van nationale rechtvaardigheid zou instellen. De schrijver van Deuteronomium had een uitbeelding gegeven van de Grote Keuze, als tussen het goede en het boze, de zegen en de vervloeking. De eerste Jesaja had een weldoende koning-verlosser gepredikt. Jeremia had een tijdperk van innerlijke rechtvaardigheid verkondigd—het verbond geschreven op de tafelen van het hart. De tweede Jesaja sprak over behoud door offer en verlossing. Ezechiël verkondigde bevrijding door het dienstbetoon van vroomheid en Ezra beloofde voorspoed door aanhankelijkheid aan de wet. Maar ondanks dit alles kwijnden zij voort in gevangenschap en hun bevrijding bleef uit. Toen kwam Daniël met het drama van de ‘crisis’ die op handen zou zijn—het neerstorten van het grote beeld en de onmiddellijke vestiging van de eeuwige heerschappij der gerechtigheid, het Messiaanse koninkrijk.

97:8.4

Al deze valse hoop nu leidde tot zoveel teleurstelling en frustratie bij het volk, dat de leiders van de Joden dermate verward raakten dat zij de zending en en het dienstbetoon van een goddelijke Zoon van het Paradijs niet herkenden en aanvaardden, toen hij weldra tot hen kwam in de gelijkenis van het sterfelijk vlees—geïncarneerd als de Zoon des Mensen.

97:8.5

Alle moderne godsdiensten hebben ernstige fouten begaan bij de poging een mirakuleuze uitleg te geven van bepaalde tijdperken in de menselijke geschiedenis. Hoewel het waar is dat God vele malen zijn Vaderhand van voorzienende tussenkomst in de stroom van de zaken der mensen heeft gestoken, is het een vergissing om theologische dogma’s en religieus bijgeloof te beschouwen als een bovennatuurlijke neerslag, die door mirakuleuze werkingen in deze stroom van de menselijke geschiedenis wordt aangetroffen. Het feit dat de ‘Allerhoogsten regeren in de koninkrijken der mensen’ verandert de wereldlijke geschiedenis niet in zogenaamd heilige geschiedenis.

97:8.6

Schrijvers van het Nieuwe Testament en latere Christelijke schrijvers hebben de verdraaiing van de Hebreeuwse geschiedenis nog verder gecompliceerd door hun goedbedoelde pogingen om de Joodse profeten een transcendentaal karakter te geven. Zo is de Hebreeuwse geschiedenis door zowel Joodse als Christelijke schrijvers met rampzalige gevolgen uitgebuit. De wereldlijke Hebreeuwse geschiedenis is volkomen gedogmatiseerd. Zij is omgevormd tot een fictie van religieuze geschiedenis en onlosmakelijk verbonden geraakt aan de morele opvattingen en religieuze onderrichtingen van de zogenoemde Christelijke naties.

97:8.7

Een kort relaas over de hoogtepunten van de Hebreeuwse geschiedenis zal hier illustreren hoe de feiten van het verslag door de Joodse priesters in Babylon dusdanig werden veranderd, dat de alledaagse wereldlijke geschiedenis van hun volk tot een fictieve religieuze geschiedenis werd.


◄ 97:7
 
97:9 ►