◄ 68:4
Verhandeling 68
68:6 ►

De dageraad der beschaving

5. Bewerking en onderhoud van het land

68:5.1

Het land is het toneel van de samenleving: de mensen zijn de acteurs. De mens moet zijn optreden dan ook aldoor aanpassen aan de landsituatie. De evolutie der zeden hangt altijd af van de land-mens-ratio. Dit is een feit, ook al is het moeilijk dit feit in te zien. De wijze waarop de mens de grond bewerkt en onderhoudt, plus zijn levensstandaard, is gelijk aan de som der volksgebruiken, de zeden. En de som van ’s mensen aanpassing aan de eisen van het leven staat gelijk aan zijn culturele civilisatie.

68:5.2

De oudste menselijke culturen ontstonden langs de rivieren op het oostelijk halfrond, en er waren vier grote fasen in de vooruitgang van de beschaving. Deze waren:

68:5.3

1. Het stadium van het verzamelen van voedsel. De dwang van het voedsel, honger, leidde tot de eerste vorm van industriële organisatie, de primitieve rijen die voedsel vergaarden. Soms was de rij van zo’n hongermars wel vijftien kilometer breed terwijl zij over het land trok en voedsel zocht. Dit was het primitieve nomadische cultuurstadium en deze levenswijze wordt nu nog door de Afrikaanse Bosjesmannen gevolgd.

68:5.4

2. Het jagersstadium. De uitvinding van wapengerei stelde de mens in staat jager te worden, en zich zo in aanzienlijke mate te bevrijden uit de voedselslavernij. Een nadenkende Andoniet die in een hevig gevecht zijn vuist ernstig had gekneusd, ontdekte opnieuw de idee om een lange stok als arm te gebruiken en een stuk harde vuursteen, dat met pezen aan het einde van de stok was bevestigd, als vuist. Vele stammen deden onafhankelijk van elkaar soortgelijke ontdekkingen, en deze verschillende vormen van hamers vormden een van de grootste voorwaartse schreden in de menselijke civilisatie. Heden ten dage zijn sommige Australische inboorlingen nog maar weinig verder gekomen dan dit stadium.

68:5.5

De blauwe mensen bekwaamden zich zeer in het jagen en het zetten van vallen; door afrasteringen in de rivieren te maken vingen zij vis in grote hoeveelheden, waarvan zij het overschot droogden voor gebruik in de winter. Vele soorten vernuftige strikken en vallen werden gebruikt om wild te vangen, maar de meer primitieve rassen joegen niet op grote dieren.

68:5.6

3. Het herdersstadium Deze fase van de civilisatie werd mogelijk gemaakt door het domesticeren van dieren. De Arabieren en de inboorlingen van Afrika behoren tot de meer recente herdersvolken.

68:5.7

Het herdersleven zorgde voor een verdere verlichting van het gezwoeg om voedsel; de mens leerde te leven van de rente van zijn kapitaal, de toename van zijn kudden, en dit gaf hem meer vrije tijd voor cultuur en vooruitgang.

68:5.8

In de samenleving vóór het herdersstadium werkten de geslachten samen, maar de zich uitbreidende veehouderij drong de vrouwen terug naar de diepste sociale slavernij. In de tijden daarvoor was het de taak van de man om het dierlijke voedsel te bemachtigen en was het de bezigheid van de vrouw om voor eetbare gewassen te zorgen. Toen de man zijn bestaan als herder begon, viel de waardigheid van de vrouw sterk terug. Zij moest nog steeds zwoegen om de plantaardige levensbehoeften te produceren, terwijl de man alleen maar naar zijn kudde behoefde te gaan om een overvloed aan dierlijk voedsel te kunnen verschaffen. Zo werd de man betrekkelijk onafhankelijk van de vrouw: tijdens het herderstijdperk ging de status van de vrouw aldoor gestadig achteruit. Tegen het einde van dit tijdperk was zij nauwelijks meer dan een menselijk dier geworden, veroordeeld om te werken en kinderen voort te brengen, zoals ook van de dieren in de kudden werd verwacht dat zij hard werkten en jongen voortbrachten. In de herderstijd hadden de mannen veel liefde voor hun vee; het is dan ook des te treuriger dat zij geen diepere genegenheid voor hun vrouwen konden ontwikkelen.

68:5.9

4. Het agrarische stadium. Deze era kwam tot stand door het domesticeren van planten, en dit vormt het hoogste type materiële civilisatie. Zowel Caligastia als Adam hebben zich ingespannen voor het onderricht in tuin- en landbouw. Adam en Eva waren hoveniers, geen herders, en in die dagen was tuinbouw een vergevorderde cultuur. Het kweken van planten oefent een veredelende invloed uit op mensen van alle rassen.

68:5.10

De landbouw verviervoudigde ruimschoots de mens-land ratio. Landbouw kan gecombineerd worden met de herdersbezigheden van het eerdere cultuurstadium. Als de drie stadia elkaar overlappen, gaan de mannen op jacht en bewerken de vrouwen het land.

68:5.11

Er is altijd wrijving geweest tussen de herder en de akkerman. De jager en de herder waren militant, oorlogszuchtig; de landbouwer is meer vredelievend. De omgang met dieren suggereert strijd en strijdkracht; door het omgaan met planten wordt de mens geduld, rust en vrede ingeprent. Landbouw en nijverheid zijn vreedzame activiteiten. De zwakte van beide is evenwel dat zij, als sociale activiteiten in de wereld, opwinding en avontuur missen.

68:5.12

De menselijke samenleving heeft zich ontwikkeld uit het stadium der jagers tot het aan het territorium gebonden stadium van de landbouw, via dat van de herders. En ieder stadium in deze voortschrijdende civilisatie ging vergezeld van een afnemend nomadenleven: meer en meer ging de mens in en bij zijn huis wonen.

68:5.13

En nu vult de industrie de landbouw aan, met de daaruit voortvloeiende toegenomen verstedelijking en met steeds meer groepen burgers die niet in de landbouw werken. Er is echter geen hoop dat een industriële era zal standhouden indien haar leiders niet inzien dat zelfs de hoogste sociale ontwikkelingen altijd een gezonde agrarische basis moeten hebben.


◄ 68:4
 
68:6 ►