◄ 196:1
Verhandeling 196
196:3 ►

Het geloof van Jezus

2. De religie van Jezus

196:2.1

Eens zal een hervorming in de Christelijke kerk wellicht zo diep gaan, dat zij terugkomt bij het zuivere religieuze onderricht van Jezus, de leidsman en voleinder van ons geloof. Ge kunt wel een religie prediken over Jezus, maar de religie van Jezus moet ge noodzakelijkerwijs leven. In het enthousiasme van Pinksteren luidde Petrus onbedoeld een nieuwe religie in, de religie van de verrezen en verheerlijkte Christus. Later transformeerde de Apostel Paulus dit nieuwe evangelie tot het Christendom, een religie die zijn eigen theologische gezichtspunten belichaamde en een beeld gaf van zijn eigen persoonlijke ervaring met de Jezus van de weg naar Damascus. Het evangelie van het koninkrijk is gebaseerd op de persoonlijke religieuze ervaring van de Jezus uit Galilea; het Christendom is bijna uitsluitend gebaseerd op de persoonlijke religieuze ervaring van de Apostel Paulus. Bijna het gehele Nieuwe Testament is gewijd, niet aan de beschrijving van het betekenisvolle, inspirerende religieuze leven van Jezus, maar aan een bespreking van de religieuze ervaring van Paulus en aan een beschrijving van diens persoonlijke religieuze overtuigingen. De enige opmerkelijke uitzonderingen op deze uitspraak zijn, afgezien van bepaalde gedeelten van Matteüs, Marcus en Lucas, het Boek der Hebreeërs en de Brief van Jakobus. Zelfs Petrus kwam in zijn geschriften slechts éénmaal terug op het persoonlijke religieuze leven van zijn Meester. Het Nieuwe Testament is een groots Christelijk document, maar als Jezusonisch document is het maar pover.

196:2.2

Het leven van Jezus in het vlees laat een transcendente religieuze groei zien van de vroege ideeën van primitief ontzag en menselijke eerbied, via jaren van persoonlijke geestelijke omgang, totdat hij ten slotte de gevorderde, verheven status bereikte van besef van zijn eenheid met de Vader. In één kort leven doorliep Jezus aldus de ervaring van religieuze geestelijke vooruitgang die de mens op aarde begint en gewoonlijk pas voltooit aan het einde van zijn lange verblijf op de geest-opleidingsscholen van de opeenvolgende niveaus van de loopbaan vóór het Paradijs. Vanuit een louter menselijk besef van de geloofszekerheden van zijn persoonlijke religieuze ervaring kwam Jezus tot de sublieme geestelijke hoogten van de stellige bewustwording van zijn goddelijke natuur en tot het besef van zijn nauwe verbondenheid met de Universele Vader in het bestuur van een universum. Vanuit de nederige staat van sterfelijke afhankelijkheid, die hem spontaan deed zeggen tot degene die hem Goede Leraar noemde, ‘Waarom noemt ge mij goed? Niemand is goed dan God,’ kwam hij tot het sublieme besef van bereikte goddelijkheid, dat hem deed uitroepen, ‘Wie van u overtuigt mij van zonde?’ Deze gestage opklimming vanuit het menselijke naar het goddelijke was een uitsluitend menselijke prestatie. En toen hij alzo goddelijkheid had bereikt, was hij nog steeds dezelfde mens Jezus, de Zoon des Mensen zowel als de Zoon van God.

196:2.3

Marcus, Matteüs en Lucas hebben nog iets bewaard van het beeld van de mens Jezus toen hij de grootse strijd aanging om de goddelijke wil op het spoor te komen en om die wil te doen. Johannes schetst een beeld van de triomferende Jezus, zoals hij op aarde rondging in het volle bewustzijn van zijn goddelijkheid. De grote vergissing van degenen die het leven van de Meester hebben bestudeerd, is dat sommigen hem hebben gezien als geheel menselijk, terwijl anderen hem zich uitsluitend goddelijk hebben gedacht. In zijn gehele ervaring was hij zowel waarlijk menselijk als goddelijk, zoals hij ook nu nog is.

196:2.4

Maar de grootste vergissing beging men toen men weliswaar inzag dat de mens Jezus een religie had, maar de goddelijke Jezus (Christus) bijna van de ene dag op de andere een godsdienst wèrd. Het Christendom van Paulus zorgde er weliswaar voor dat de goddelijke Christus werd aanbeden, maar het verloor de worstelende, dappere mens Jezus van Galilea bijna geheel uit het oog, de mens die door de moed van zijn persoonlijke religieuze geloof en het heldendom van zijn inwonende Richter, vanuit de nederige niveaus van zijn menszijn opklom om één te worden met zijn godheid, waardoor hij de nieuwe, levende weg werd waarlangs alle stervelingen evenzo kunnen opklimmen van het menszijn naar goddelijkheid. In het persoonlijke leven van Jezus kunnen stervelingen in alle stadia van godsvrucht, en op alle werelden, datgene vinden wat hen zal sterken en inspireren bij hun voortgang van de laagste geest-niveaus tot de hoogste goddelijke waarden, van het begin tot het einde van alle persoonlijke religieuze ervaring.

196:2.5

Ten tijde van het schrijven van het Nieuwe Testament geloofden de auteurs niet alleen zeer innig in de goddelijkheid van de verrezen Christus, maar zij geloofden ook vroom en oprecht in zijn nabije terugkomst naar de aarde om het hemelse koninkrijk te voltooien. Dit krachtige geloof in de aanstaande terugkomst van de Heer was in hoge mate verantwoordelijk voor de tendens om uit de verslagen die passages weg te laten die de zuiver menselijke ervaringen en eigenschappen van de Meester beschreven. De gehele Christelijke beweging wendde zich af van het menselijke beeld van Jezus van Nazaret en richtte zich op de verheffing van de verrezen Christus, de verheerlijkte Heer Jezus Christus die spoedig zou wederkomen.

196:2.6

Jezus stichtte de religie van persoonlijke ervaring in het doen van de wil van God en het dienen van de broederschap der mensen; Paulus stichtte een religie waarin de verheerlijkte Christus het voorwerp van aanbidding werd, en de broederschap bestond uit medegelovigen in de goddelijke Christus. In de schenking van Jezus waren deze twee begrippen potentieel aanwezig in zijn goddelijk-menselijk leven, en het is zeer betreurenswaardig dat zijn volgelingen er niet in zijn geslaagd een geünificeerde religie te scheppen, die zowel de menselijke als de goddelijke natuur van de Meester op passende wijze zou hebben kunnen erkennen, zoals deze onscheidbaar met elkaar waren verbonden in zijn leven op aarde en zo glorieus werden uiteengezet in het oorspronkelijke evangelie van het koninkrijk.

196:2.7

Ge zoudt noch geschokt, noch verontrust zijn door bepaalde krasse uitspraken van Jezus, indien ge u slechts wildet herinneren dat hij de oprechtste, meest toegewijde religieuze mens ter wereld was. Hij was een geheel geheiligde sterveling, die zich zonder voorbehoud wijdde aan het doen van de wil van zijn Vader. Veel van zijn schijnbaar harde uitspraken waren meer een persoonlijke geloofsbelijdenis en een belofte van toewijding, dan bevelen aan zijn volgelingen. En juist deze doelgerichtheid en onbaatzuchtige toewijding stelden hem in staat om in één kort leven zulke buitengewone vorderingen te maken in het bedwingen van zijn menselijke bewustzijn. Veel van zijn uitspraken moeten veeleer gezien worden als een belijdenis van hetgeen hij van zichzelf eiste, dan wat hij van al zijn volgelingen vergde. In zijn toewijding aan de zaak van het koninkrijk verbrandde Jezus alle schepen achter zich: hij offerde alles op wat hem belemmerde om de wil van zijn Vader te doen.

196:2.8

Jezus zegende de armen, omdat zij gewoonlijk oprecht en vroom waren; hij veroordeelde de rijken, omdat dezen gewoonlijk lichtzinnig en onreligieus waren. Evenzeer echter veroordeelde hij de onreligieuze pauper en prees hij de toegewijde en achtenswaardige rijke.

196:2.9

Jezus bracht de mensen ertoe zich thuis te voelen in de wereld; hij bevrijdde hen uit de slavernij van het taboe en leerde hun dat de wereld niet fundamenteel slecht is. Hij verlangde er niet naar te ontkomen aan zijn aardse leven; hij maakte zich een methode eigen om op aanvaardbare wijze de wil van de Vader te doen terwijl hij nog in het vlees was. Hij bereikte een idealistisch religieus leven middenin een realistische wereld. Jezus deelde niet de pessimistische kijk op de mensheid, die Paulus had. De Meester beschouwde mensen als zonen van God en hij voorzag een prachtige, eeuwige toekomst voor degenen die de overleving verkozen. Hij was geen ethisch scepticus: hij zag de mens positief, niet negatief. Hij beschouwde de meeste mensen als zwak veeleer dan slecht, als verward veeleer dan verdorven. Maar wat hun staat ook mocht zijn, het waren allemaal Gods kinderen en zijn broeders.

196:2.10

Hij leerde de mensen hoge waarde toe te kennen aan zichzelf, in de tijd en in de eeuwigheid. Omdat Jezus de mensen zo hoog schatte, was hij bereid al zijn krachten te geven aan het niet aflatend dienen van de mensheid. En deze oneindige waarde van de eindige mens maakte de gulden regel tot zulk een vitale factor in zijn religie. Welke sterfelijke mens wordt niet aangemoedigd door het buitengewone geloof dat Jezus in hem heeft?

196:2.11

Jezus heeft geen regels ingesteld voor de sociale vooruitgang: zijn zending was van religieuze aard, en religie is een uitsluitend individuele ervaring. Het ultieme doel van de meest gevorderde staat die de samenleving ooit kan bereiken, kan nooit hoger zijn dan Jezus’ broederschap der mensen, gefundeerd op de erkenning van het vaderschap van God. Het ideaal van alle sociale verworvenheid kan alleen worden verwezenlijkt door de komst van dit goddelijke koninkrijk.


◄ 196:1
 
196:3 ►