◄ 196:0
Verhandeling 196
196:2 ►

Het geloof van Jezus

1. Jezus—de mens

196:1.1

De toewijding van Jezus aan de wil van de Vader en aan het dienen van de mens was zelfs meer dan de beslissing van de sterveling en het vaste voornemen van de mens: het was een oprechte toeheiliging van zichzelf aan zulk een onverdeelde zelfschenking van liefde. Hoe groots het feit van de soevereiniteit van Michael ook moge zijn, de mens Jezus moogt ge de mensen niet afnemen. De Meester is naar den hoge opgevaren als mens, evenzeer als God: hij behoort de mensen toe en de mensen behoren hem toe. Het is wel heel betreurenswaardig dat religie zelf zo verkeerd wordt geïnterpreteerd, dat de mens Jezus aan worstelende stervelingen wordt ontnomen! Laat de discussies over de menselijkheid of goddelijkheid van de Christus niet de reddende waarheid verduisteren dat Jezus van Nazaret een religieus mens was, die door geloof bereikte dat hij de wil van God leerde kennen en deed; hij was de meest waarlijk religieuze mens die ooit op Urantia heeft geleefd.

196:1.2

De tijd is rijp om getuige te zijn van de figuurlijke opstanding van de mens Jezus uit zijn graftombe te midden der theologische tradities en godsdienstige dogma’s van negentien eeuwen. Jezus van Nazaret dient niet langer te worden opgeofferd, zelfs niet aan de prachtige voorstelling van de verheerlijkte Christus. Welk een transcendente dienst zou het zijn, als door deze openbaring de Zoon des Mensen zou worden herwonnen uit het graf van de traditionele theologie, en als de levende Jezus zou worden aangeboden aan de kerk die zijn naam draagt, en aan alle andere godsdiensten! De Christelijke gemeenschap van gelovigen zal stellig niet aarzelen om haar geloof en levenspraktijken zodanig aan te passen, dat zij in staat zal zijn de Meester ‘na te volgen’ door te tonen hoe hij zijn werkelijke leven leidde, zijn leven van religieuze toewijding aan het doen van de wil van zijn Vader en aan het onbaatzuchtig dienen van de mens. Zijn zij die zich Christenen noemen soms bevreesd dat er een zelfgenoegzame, ongeheiligde gemeenschap van maatschappelijke achtenswaardigheid en zelfzuchtige, economische onevenwichtigheid aan de kaak zal worden gesteld? Is het institutionele Christendom soms bevreesd dat het traditionele kerkelijke gezag wellicht in gevaar zal komen, of zelfs omvergeworpen zal worden, wanneer de Jezus van Galilea in het denken en de ziel van stervelingen zou worden hersteld als het ideaal van het persoonlijke religieuze leven? Inderdaad, de maatschappelijke herordeningen, de economische transformaties, de morele verjonging, en de religieuze herzieningen van de Christelijke beschaving zouden drastisch en revolutionair zijn, indien de levende religie van Jezus plotseling in de plaats zou komen van de theologische godsdienst over Jezus.

196:1.3

Het ‘volgen van Jezus’ betekent het persoonlijk delen van zijn religieuze geloofsvertrouwen en het zich eigen maken van de geest van het leven van onbaatzuchtige dienstbaarheid aan de mens dat de Meester heeft geleefd. Een van de belangrijkste dingen in het leven van de mens is er achter te komen wat Jezus geloofde, te ontdekken wat zijn idealen waren en te streven naar het bereiken van zijn verheven levensdoel. Van alle menselijke kennis heeft het kennen van het religieuze leven van Jezus en hoe hij dit leefde, de hoogste waarde.

196:1.4

De gewone mensen hoorden Jezus met blijdschap en zij zullen opnieuw luisteren wanneer hun zijn oprechte menselijke leven van geheiligde religieuze motivatie wordt voorgelegd, indien deze waarheden opnieuw aan de wereld zullen worden verkondigd. Het volk hoorde hem met blijdschap omdat hij een der hunnen was, een leek zonder pretenties: de grootste godsdienstleraar van deze wereld was inderdaad een leek.

196:1.5

Zij die in het koninkrijk geloven, dienen niet ernaar te streven het uiterlijke leven van Jezus in het vlees letterlijk te imiteren, maar veeleer om zijn geloofsvertrouwen te delen; om God te vertrouwen zoals hij God vertrouwde, en in de mensen te geloven zoals hij in de mensen ge- loofde. Jezus debatteerde nooit over het vaderschap van God of over de broederschap der men- sen; hij was een levende illustratie van het ene en een diepgaande demonstratie van het andere.

196:1.6

Precies zoals mensen vanuit het besef van het menselijke tot de bewustwording van het goddelijke moeten komen, zo klom Jezus ook op van de natuur van een mens naar de bewustheid van de natuur van God. En de Meester maakte deze grote vooruitgang van het menselijke naar het goddelijke door de gezamenlijke verrichting van het geloof van zijn sterfelijke intellect en de daden van zijn inwonende Richter. Zijn feit-bewustwording van het bereiken van totaliteit van goddelijkheid (terwijl hij zich aldoor geheel bewust bleef van de realiteit van zijn menselijkheid) ging vergezeld van zeven stadia van geloofsbesef van gestaag vorderende vergoddelijking. Deze stadia in zijn progressieve zelfontplooiing werden afgebakend door de volgende buitengewone gebeurtenissen in de zelfschenkingservaring van de Meester:

196:1.7

1. de komst van de Gedachtenrichter;

196:1.8

2. de boodschapper van Immanuel, die in Jeruzalem aan hem verscheen toen hij ongeveer twaalf jaar was;

196:1.9

3. de manifestaties die zijn doop vergezelden;

196:1.10

4. de ervaringen op de Berg der Verheerlijking;

196:1.11

5. de morontia-opstanding;

196:1.12

6. de geest-hemelvaart;

196:1.13

7. de uiteindelijke omarming door de Paradijs-Vader, waardoor hem onbeperkte soevereiniteit over zijn universum werd verleend.


◄ 196:0
 
196:2 ►