OM even na tweeën kwam Jezus deze dinsdagmiddag, vergezeld door elf apostelen, Jozef van Arimatea, de dertig Grieken en zekere andere discipelen, in de tempel aan en begon zijn laatste toespraak in de voorhoven van het gewijde gebouw. Deze rede was bedoeld als zijn laatste beroep op het Joodse volk en zijn laatste aanklacht jegens zijn verwoede vijanden en degenen die hem meenden te kunnen vernietigen—de schriftgeleerden, Farizeeën, Sadduceeën en de oversten van Israel. De hele ochtend hadden de verschillende groepen de gelegenheid gehad om Jezus vragen te stellen; deze middag stelde niemand hem een vraag.
Toen de Meester begon te spreken, was de voorhof van de tempel rustig en ordelijk. De geldwisselaars en de kooplieden hadden het niet gewaagd weer de tempel binnen te komen nadat Jezus en de opgewonden menigte hen de vorige dag naar buiten hadden gejaagd. Voordat hij zijn toespraak begon, keek Jezus liefdevol neer op dit gehoor dat nu spoedig zijn openbare afscheidsrede zou horen, een toespraak vol mededogen voor de mensheid, gekoppeld aan zijn laatste veroordeling van de valse leraren en dweepzieke leiders van de Joden.