◄ 165:1
Verhandeling 165
165:3 ►

De aanvang van de zendingstocht

2. De toespraak over de goede herder

165:2.1

Een gezelschap van meer dan driehonderd inwoners van Jeruzalem, Farizeeën en anderen, volgde Jezus naar het noorden, naar Pella, toen hij aan het eind van het feest van de tempelvernieuwing haastig uit het rechtsgebied van de Joodse gezagdragers vertrok; ten aanhore nu van deze Joodse leraren en leiders alsmede van de twaalf apostelen, hield Jezus de toespraak over de ‘Goede Herder.’ Na een half uur van informele besprekingen richtte Jezus zich tot een groep van ongeveer honderd mensen en sprak:

165:2.2

‘Deze avond heb ik u veel te zeggen en omdat velen uwer discipelen van mij zijn en enkelen uwer mijn bittere vijanden, zal ik mijn onderricht geven in de vorm van een gelijkenis, zodat ieder er zelf uit kan halen waar zijn hart ontvankelijk voor is.

165:2.3

‘Vanavond zijn hier mensen aanwezig die bereid zouden zijn voor mij en voor dit evangelie van het koninkrijk te sterven en enkelen van hen zullen zich metterdaad in de komende jaren aanbieden om dit te doen; en hier zijn ook sommigen van u, slaven van de traditie, die mij vanuit Jeruzalem zijt gevolgd, en die, samen met uw verblinde en misleide leiders, probeert de Zoon des Mensen te doden. Het leven dat ik nu in het vlees leid, zal beide oordelen, de ware en de valse herders. Indien de valse herder blind was, zou hij niet zondig zijn, maar gij beweert dat ge ziet: gij zegt leraren in Israel te zijn; daarom blijft uw zonde op u rusten.

165:2.4

‘De ware herder verzamelt zijn kudde in tijden van gevaar in de schaapskooi voor de nacht. En wanneer het morgen is geworden, gaat hij de schaapskooi binnen door de deur en wanneer hij roept, kennen de schapen zijn stem. Iedere herder die de schaapskooi binnendringt op andere wijze dan door de deur, is een dief en rover. De ware herder komt de kooi binnen nadat de poortwachter de deur voor hem heeft geopend, en zijn schapen die zijn stem kennen, komen op zijn woord naar buiten; en wanneer de zijnen aldus naar buiten zijn gebracht, gaat de ware herder hen voor: hij geeft de weg aan en de schapen volgen hem. Zijn schapen volgen hem omdat zij zijn stem kennen, een vreemde zullen zij niet volgen. Zij zullen voor de vreemdeling vluchten omdat zij zijn stem niet kennen. Deze scharen die hier rond ons zijn verzameld, zijn als schapen zonder herder, maar wanneer wij tot hen spreken, kennen ze de stem van de herder en volgen ons, althans degenen die hongeren naar waarheid en dorsten naar gerechtigheid. Sommigen uwer zijn niet van mijn kudde: ge kent mijn stem niet en gij volgt mij niet. En omdat gij valse herders zijt, kennen de schapen uw stem niet en zullen zij u niet volgen.’

165:2.5

En toen Jezus deze gelijkenis had uitgesproken, stelde niemand hem een vraag. Na enige tijd nam hij opnieuw het woord en begon de gelijkenis te bespreken:

165:2.6

‘Gij, die onder-herders van de kudde van mijn Vader wilt zijn, moet niet slechts waardige leiders zijn, maar ge moet ook de kudde voeden met goede spijs: ge zijt geen ware herders tenzij ge uw kudden naar groene weiden en langs stille wateren leidt.

165:2.7

‘En opdat sommigen uwer deze gelijkenis niet te gemakkelijk opvatten, zeg ik u dat ik zowel de deur naar de schaapskooi van de Vader ben, als tegelijkertijd de ware herder van de kudden van mijn Vader. Iedere herder die de kooi tracht binnen te gaan zonder mij, zal falen en de schapen zullen zijn stem niet horen. Ik ben, samen met hen die met mij dienen, de deur. Iedere ziel die de eeuwige weg inslaat door de middelen die ik heb geschapen en ingesteld, zal behouden worden en in staat zijn verder te gaan om de eeuwige weiden van het Paradijs te bereiken.

165:2.8

‘Maar ik ben ook de ware herder die bereid is zelfs zijn leven te geven voor de schapen. De dief breekt alleen maar in de kooi in om te stelen, te doden en te vernietigen, maar ik ben gekomen opdat gij allen het leven moogt hebben en wel in overvloediger mate. Hij die een huurling is, zal wanneer er gevaar dreigt, vluchten en toelaten dat de schapen verstrooid raken en omkomen; de ware herder zal echter niet vluchten wanneer de wolf komt: hij zal zijn kudde beschermen en, zo nodig, zijn leven geven voor zijn schapen. Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, mijn vrienden en vijanden, ik ben de ware herder: ik ken de mijnen en de mijnen kennen mij. Ik zal niet vluchten wanneer er gevaar dreigt. Ik zal deze dienst, het voltooien van de wil van mijn Vader, ten einde brengen, en ik zal de kudde die de Vader mij in mijn hoede heeft gegeven, niet verlaten.

165:2.9

‘Maar ik heb vele andere schapen die niet van deze kudde zijn, en deze woorden gelden niet alleen voor deze wereld. Deze andere schapen horen en kennen mijn stem ook en ik heb de Vader beloofd, dat zij allen tot één kudde verzameld zullen worden, één broederschap van de zonen van God. En dan zult ge allen de stem van één herder kennen, de ware herder, en allen zullen het vaderschap van God erkennen.

165:2.10

‘Aldus zult ge weten waarom de Vader mij liefheeft en al zijn kudden in dit gebied aan mijn hoede heeft toevertrouwd: het is omdat de Vader weet dat ik niet zal wankelen in het beschermen van de kudde, dat ik mijn schapen niet zal verlaten en dat ik niet zal aarzelen, om indien dit nodig is, mijn leven te geven ten dienste van zijn veelsoortige kudden. Maar, let wel, wanneer ik mijn leven geef, zal ik het weer opnemen. Geen mens, noch enig ander schepsel, kan mij mijn leven ontnemen. Ik heb het recht en de kracht om mijn leven af te leggen en ik heb dezelfde kracht en en hetzelfde recht het weer op te nemen. Gij kunt dit niet begrijpen, maar ik heb dit gezag van mijn Vader gekregen, reeds voordat deze wereld bestond.’

165:2.11

Toen zij deze woorden hoorden, raakten zijn apostelen in de war, waren zijn discipelen verbaasd, terwijl de Farizeeën uit Jeruzalem en omstreken die avond heengingen, zeggende: ‘Hij is gek of van een duivel bezeten.’ Maar zelfs enkelen van de leraren uit Jeruzalem zeiden: ‘Hij spreekt als iemand met gezag; en overigens, wie heeft ooit gezien dat iemand die van de duivel bezeten is de ogen opent van een blindgeborene en al die wonderbaarlijke dingen doet die deze mens verricht heeft?’

165:2.12

De volgende morgen verklaarde ongeveer de helft van deze Joodse leraren in Jezus te geloven en de andere helft keerde ontzet terug naar Jeruzalen en naar huis.


◄ 165:1
 
165:3 ►