ENKELE dagen nadat Jezus en de twaalf uit Jeruzalem in Magadan waren teruggekeerd, kwamen Abner en een groep van ongeveer vijftig discipelen uit Betlehem aan. In het Magadankamp waren op dit moment ook het korps der evangelisten, het vrouwenkorps, en ongeveer honderdvijftig trouwe, beproefde discipelen uit alle delen van Palestina bijeengekomen. Na enkele dagen van onderlinge gesprekken, tijdens welke ook het kamp gereorganiseerd werd, begonnen Jezus en de twaalf met een grondige opleidingscursus voor dit speciale gezelschap van gelovigen, en uit deze goed opgeleide en ervaren groep discipelen koos de Meester vervolgens de zeventig leraren die hij uitzond om het evangelie van het koninkrijk te verkondigen. Dit stelselmatig onderricht begon op vrijdag 4 november, en ging door tot de Sabbat van 19 november.
Jezus sprak deze groep iedere morgen toe. Petrus onderwees methoden voor het prediken in het openbaar; Natanael onderwees hen in de kunst van het geven van onderricht; Tomas legde uit hoe ze vragen moesten beantwoorden, terwijl Matteüs aanwijzingen gaf over het organiseren van de financiën van de groep. De andere apostelen namen overeenkomstig hun speciale ervaring en natuurlijke talenten ook deel aan deze opleiding.