TERWIJL Jezus op die veelbewogen zaterdagavond van 30 april woorden van troost en bemoediging sprak tot zijn terneergeslagen, verbijsterde discipelen, vond er in Tiberias een beraad plaats tussen Herodes Antipas en een groep speciaal gemachtigde vertegenwoordigers van het Sanhedrin in Jeruzalem. Deze schriftgeleerden en Farizeeën drongen er bij Herodes op aan Jezus in hechtenis te nemen: zij deden hun best hem te overtuigen dat Jezus het gewone volk aanzette tot tweedracht en zelfs tot opstand. Herodes weigerde echter maatregelen tegen hem te treffen als een politiek misdadiger. De adviseurs van Herodes hadden een juist verslag uitgebracht over het gebeuren aan de overzijde van het meer, toen het volk Jezus tot koning probeerde uit te roepen en hij dat voorstel had afgewezen.
Iemand van de hofhouding van Herodes, Chuza, wiens echtgenote tot het vrouwenkorps van bijstand behoorde, had hem toegelicht dat Jezus niet van plan was zich met de aangelegenheden van de wereldse regering te bemoeien, en dat hij integendeel zich alleen bezighield met het tot stand brengen van de geestelijke broederschap van zijn gelovigen, de broederschap welke hij het koninkrijk des hemels noemde. Herodes stelde zoveel vertrouwen in de berichtgeving van Chuza, dat hij weigerde in te grijpen in de activiteiten van Jezus. Herodes werd in die tijd in zijn houding ten opzichte van Jezus ook beïnvloed door zijn bijgelovige angst voor Johannes de Doper. Herodes was een van die afvallige Joden die, hoewel zij nergens in geloofden, bevreesd waren voor alles. Hij had een slecht geweten omdat hij Johannes ter dood had gebracht, en hij wilde niet in deze intriges tegen Jezus verwikkeld raken. Hij was op de hoogte van vele gevallen van ziekte die klaarblijkelijk door Jezus waren genezen, en hij beschouwde hem als een profeet of als een godsdienstig fanaticus die betrekkelijk weinig kwaad kon doen.
Toen de Joden dreigden aan Caesar te zullen rapporteren dat hij een verraderlijk onderdaan in bescherming nam, beval Herodes hen zijn raadzaal te verlaten. De zaken bleven aldus een week lang ongewijzigd, en gedurende deze tijd bereidde Jezus zijn volgelingen voor op de verstrooiing die op handen was.