HET verhaal van de genezing van Amos, de krankzinnige uit Keresa, had Betsaïda en Kafarnaüm reeds bereikt, zodat een grote menigte Jezus stond op te wachten toen zijn boot die dinsdagmorgen aankwam. Onder deze menigte bevonden zich ook de nieuwe waarnemers van het Sanhedrin te Jeruzalem, die naar Kafarnaüm waren gekomen om gronden te vinden om de Meester in hechtenis te kunnen nemen en te kunnen veroordelen. Terwijl Jezus met de mensen sprak die waren toegestroomd om hem te begroeten, baande Jaïrus, een van de oversten van de synagoge, zich een weg door de menigte, viel aan de voeten van Jezus neer, greep zijn hand en smeekte hem vlug met hem mee te komen, zeggende: ‘Meester, mijn dochtertje, mijn enig kind, ligt thuis op sterven. Ik smeek u mee te komen en haar te genezen.’ Toen Jezus het verzoek van de vader hoorde, zei hij: ‘Ik zal met u meegaan.’
Terwijl Jezus met Jaïrus meeliep, werden zij gevolgd door een grote menigte toeschouwers die het verzoek van de vader had gehoord en wilde zien wat er zou gaan gebeuren. Kort voordat zij het huis van de overste bereikten, terwijl zij zich door een smalle straat haastten en de menigte om hem heen drong, stond Jezus plotseling stil en riep uit: ‘Iemand heeft mij aangeraakt.’ En toen degenen die dichtbij hem waren, ontkenden dat zij hem hadden aangeraakt, sprak Petrus op luide toon: ‘Meester, u ziet toch zelf hoe deze menigte u dringt en ons onder de voet dreigt te lopen, en nog zegt u “iemand heeft mij aangeraakt.” Wat bedoelt u?’ Daarop zei Jezus: ‘Ik vroeg wie mij heeft aangeraakt, want ik merkte dat er levende energie van mij uitging.’ Terwijl Jezus om zich heen keek, viel zijn oog op een vrouw dichtbij hem, die naar voren kwam, aan zijn voeten knielde en zei: ‘Jarenlang ben ik geteisterd door bloedingen. Ik heb veel geleden door veel dokters; ik heb al mijn geld uitgegeven, maar niemand heeft mij kunnen genezen. Toen hoorde ik van u en ik dacht, als ik maar de zoom van zijn kleed mag aanraken, zal ik zeker genezen worden. En dus drong ik vooruit in de menigte die achter u aan liep, totdat ik vlak bij u was, Meester, en de zoom van uw kleed kon aanraken, en ik werd gezond; ik weet dat ik van mijn kwaal genezen ben.’
Toen Jezus dit hoorde, nam hij de vrouw bij de hand, liet haar opstaan en zei: ‘Dochter, uw geloof heeft u gezond gemaakt, ga heen in vrede.’ Het was haar geloof, en niet de aanraking die haar gezond maakte. Dit geval is dan ook een goede illustratie van vele schijnbaar wonderbaarlijke genezingen die Jezus’ aardse loopbaan vergezelden, maar die hij geenszins bewust wilde. Na verloop van tijd bleek dat de vrouw werkelijk van haar ziekte was genezen. Haar geloof was van de soort die rechtstreeks haar voordeel deed met de scheppende kracht die aanwezig was in de persoon van de Meester. Met het geloof dat zij had, was het alleen maar nodig om dichtbij de persoon van de Meester te komen. Het was in het geheel niet nodig zijn kleed aan te raken: dit was niet anders dan het bijgelovige onderdeel van haar geloof. Jezus riep deze vrouw, Veronica van Caesarea-Filippi, bij zich om twee dwalingen te corrigeren die in haar bewustzijn zouden kunnen blijven hangen, of in het denken van hen die getuige waren van deze genezing: hij wilde niet dat Veronica heen zou gaan met de gedachte dat haar vrees, toen zij probeerde haar genezing te stelen, was beloond, noch dat haar bijgeloof, dat de aanraking van zijn kleed verband had gehad met haar genezing, resultaat had gehad. Hij verlangde dat allen zouden weten dat het haar zuivere, levende geloof was, dat de genezing had bewerkstelligd.