◄ 134:1
Verhandeling 134
134:3 ►

De overgangsjaren

2. De Karavaantocht Naar de Kaspische Zee

134:2.1

Op 1 april a.d. 24, verliet Jezus Nazaret om de karavaantocht naar het gebied van de Kaspische Zee te gaan maken. De karavaan waar Jezus zich als leider bijvoegde, trok van Jeruzalem via Damascus en het Urmia-meer door Assyrië, Medië, en Parthië naar het gebied ten zuidoosten van de Kaspische Zee. Het duurde een vol jaar voor hij van deze reis terugkeerde.

134:2.2

Voor Jezus vormde deze karavaantocht opnieuw een avontuur van verkenning en persoonlijk dienstbetoon. Hij deed interessante ervaringen op met zijn karavaan-familie—reizigers, bewakers en kameeldrijvers. Tientallen mannen, vrouwen, en kinderen langs de route die de karavaan volgde, kregen een rijker leven door hun contact met Jezus, die door hen ervaren werd als een buitengewone leider van een gewone karavaan. Niet allen die de kans kregen zijn persoonlijke hulpbetoon te ondervinden, trokken hiervan profijt, maar het overgrote deel van degenen die hem ontmoetten en met hem spraken, werden daar betere mensen door voor de rest van hun leven op aarde.

134:2.3

Van al zijn reizen in de wereld bracht deze tocht naar de Kaspische Zee Jezus het verst naar het Oosten en dit stelde hem in staat een beter begrip te krijgen van de volken van het Verre Oosten. Hij kwam in nauw persoonlijk contact met alle nog bestaande rassen op Urantia, met uitzondering van het rode. Zijn persoonlijke dienstbetoon aan al deze gevarieerde rassen en gemengde volken verschafte hem evenveel genoegen, en allen stonden open voor de levende waarheid die hij hun bracht. Zowel de Europeanen uit het Verre Westen als de Aziaten uit het Verre Oosten luisterden naar zijn woorden van hoop en eeuwig leven en kwamen gelijkelijk onder de invloed van zijn leven van liefdevolle hulp en geestelijk dienstbetoon, zoals hij dat op zulk een innemende wijze onder hen leidde.

134:2.4

De karavaantocht was in ieder opzicht een succes. Het was een van de interessantste episoden in het menselijke leven van Jezus, want hij werkte dit jaar in een leidende functie, waarbij hij verantwoordelijk was voor het hem toevertrouwde materiaal en voor de veiligheid van de reizigers die tot het karavaangezelschap behoorden. En hij kweet zich zeer getrouw, doeltreffend en verstandig van zijn veelvuldige taken.

134:2.5

Op de terugtocht uit het gebied van de Kaspische Zee gaf Jezus de leiding van de karavaan uit handen bij het Urmia-meer, waar hij ruim twee weken bleef. Met een latere karavaan keerde hij als passagier naar Damascus terug, waar de eigenaren van de kamelen hem smeekten in hun dienst te blijven. Hij sloeg dit aanbod af en reisde verder met de karavaan naar Kafarnaüm, waar hij de eerste april van het jaar 25 arriveerde. Hij beschouwde Nazaret niet langer als zijn woonplaats. Kafarnaüm was de woonplaats geworden van Jezus, Jakobus, Maria en Ruth. Maar Jezus woonde nooit meer bij zijn familie: wanneer hij in Kafarnaüm was, nam hij zijn intrek bij de familie Zebedeüs.


◄ 134:1
 
134:3 ►