◄ 134:0
Verhandeling 134
134:2 ►

De overgangsjaren

1. Het Dertigste jaar (A.D. 24)

134:1.1

Na het het afscheid van Gonod en Ganid in Charax (in december a.d. 23 ), keerde Jezus via Ur terug naar Babylon, waar hij zich aansloot bij een woestijnkaravaan die op weg was naar Damascus. Van Damascus ging hij naar Nazaret; onderweg bleef hij slechts enkele uren te Kafarnaüm, een oponthoud dat hij gebruikte om een bezoek te brengen aan de familie van Zebedeüs. Daar ontmoette hij zijn broer Jakobus, die enige tijd daarvoor naar Kafarnaüm was verhuisd om de plaats van Jezus op de scheepswerf van Zebedeüs in te nemen. Na een gesprek met Jakobus en Judas (die toevallig ook in Kafarnaüm was), en nadat hij aan Jakobus het huisje had overgedragen dat Johannes Zebedeüs had kunnen kopen, ging Jezus door naar Nazaret.

134:1.2

Aan het eind van zijn reis door het Middellandse Zee-gebied had Jezus zoveel geld ontvangen, dat hij daarmee bijna tot aan het begin van zijn optreden in het openbaar in de kosten van zijn levensonderhoud kon voorzien. Maar behalve Zebedeüs uit Kafarnaüm en de mensen die hij op deze buitengewone reis had ontmoet, kwam de wereld nooit te weten dat hij deze tocht had gemaakt. Zijn familie bleef steeds geloven dat hij deze tijd te Alexandrië had doorgebracht om daar te studeren. Jezus bevestigde deze ideeën nooit, maar evenmin ontkende hij dit misverstand openlijk.

134:1.3

Gedurende zijn verblijf van enkele weken te Nazaret, bezocht hij zijn familie en vrienden; ook bracht hij enige tijd door in de reparatiewerkplaats bij zijn broer Jozef, maar aan Maria en Ruth besteedde hij de meeste aandacht. Ruth was toen bijna vijftien jaar en dit was de eerste maal dat Jezus de gelegenheid kreeg om lang met haar te praten sedert zij een jonge vrouw was geworden.

134:1.4

Simon en Judas hadden beiden al enige tijd willen trouwen, maar hadden het niet prettig gevonden om dit zonder de toestemming van Jezus te doen, en dus hadden zij alles uitgesteld en gehoopt op de terugkomst van hun oudste broer. Ofschoon Jakobus in de meeste aangelegenheden door iedereen als het hoofd van het gezin beschouwd werd, wilden ze toch, als het een zaak als trouwen betrof, graag de zegen van Jezus. Zo trouwden Simon en Judas dan in het begin van maart van dit jaar, a.d. 24, met een gezamenlijke bruiloftviering. Alle oudere kinderen waren nu getrouwd; alleen Ruth, de jongste, bleef nog bij Maria thuis.

134:1.5

Jezus praatte heel normaal en natuurlijk met de individuele leden van de familie, maar wanneer ze allemaal bij elkaar waren, had hij zo weinig te zeggen, dat ze er onder elkaar opmerkingen over maakten. Vooral Maria werd door dit ongewoon merkwaardige gedrag van haar eerstgeboren zoon in de war gebracht.

134:1.6

Omstreeks de tijd dat Jezus zich gereedmaakte om Nazaret weer te verlaten, werd de leider van een grote karavaan die door het stadje trok, plotseling ernstig ziek, en omdat hij vreemde talen sprak, bood Jezus zich aan om de leider te vervangen. Aangezien deze tocht hem zou noodzaken een jaar lang afwezig te zijn, en omdat al zijn broers getrouwd waren en zijn moeder met Ruth thuis woonde, riep Jezus een familieraad bijeen en stelde voor dat zijn moeder en Ruth naar Kafarnaüm zouden verhuizen en in het huisje zouden gaan wonen dat hij kort tevoren aan Jakobus had gegeven. Enkele dagen nadat Jezus met de karavaan was afgereisd, verhuisden Maria en Ruth dan ook naar Kafarnaüm, waar ze gedurende de rest van het leven van Maria in het huis woonden dat Jezus hun had verschaft. Jozef en zijn gezin trokken in het oude huis te Nazaret.

134:1.7

Dit was een van de meer bijzondere jaren in de innerlijke ervaring van de Zoon des Mensen: er werd grote vooruitgang gemaakt in het tot stand brengen van een harmonische samenwerking tussen zijn menselijke bewustzijn en de inwonende Richter. De Richter was zeer actief geweest in het reorganiseren van het denken en in het oefenen van het bewustzijn voor de grote gebeurtenissen in de toen niet meer zo verre toekomst. De persoonlijkheid van Jezus bereidde zich voor op de grote verandering in zijn instelling tegenover de wereld. Dit was de tussenperiode, de overgangsfase van het wezen dat zijn leven was begonnen als God die als mens verscheen, en zich nu gereedmaakte om zijn aardse loopbaan te voltooien als mens die als God zou verschijnen.


◄ 134:0
 
134:2 ►