◄ 117:2
Verhandeling 117
117:4 ►

God de Allerhoogste

3. Betekenis van de Allerhoogste voor universum-schepselen

117:3.1

De kosmische realiteit die afwisselend wordt aangeduid als de Allerhoogste, God de Allerhoogste en de Almachtig Allerhoogste, is de complexe, universele synthese van de wordende fasen van alle eindige werkelijkheden. De wijdverbreide diversificatie van eeuwige energie, goddelijke geest en universeel bewustzijn bereikt zijn eindige hoogtepunt in de evolutie van de Allerhoogste, die het totaal is van alle eindige groei, zelf-verwerkelijkt op godheid-niveaus van eindige maximale voltooiing.

117:3.2

De Allerhoogste is het goddelijke kanaal waardoor de creatieve oneindigheid van de trioditeiten stroomt, en deze creatieve oneindigheid stolt in het galactische panorama der ruimte, waartegen zich het luisterrijke persoonlijkheidsdrama van de tijd afspeelt: de verovering van energie-materie door geest, door de bemiddeling van bewustzijn.

117:3.3

Jezus zei: ‘Ik ben de levende weg,’ en hij is ook de levende weg van het materiële niveau van zelf-bewustheid tot het geestelijke niveau van God-bewustheid. En net zoals hij deze levende weg van opklimming is van het zelf naar God, zo is de Allerhoogste de levende weg van eindige bewustheid naar de transcendentie van bewustheid, ja naar het inzicht van absoniteit.

117:3.4

Uw Schepper-Zoon kan daadwerkelijk dit levende kanaal van menselijkheid naar goddelijkheid zijn, aangezien hij persoonlijk de volheid van dit universum-pad van voortgang heeft ervaren, van de ware menselijkheid van Joshua ben Josef, de Zoon des Mensen, tot de Paradijs-goddelijkheid van Michael van Nebadon, de Zoon van de oneindige God. Op dezelfde wijze kan de Allerhoogste functioneren als de universum-toegangsweg tot de transcendentie van eindige beperkingen, want hij is de daadwerkelijke belichaming en persoonlijke samenvatting van alle evolutie, voortgang en vergeestelijking van schepselen. Zelfs de ervaringen van de afdalende persoonlijkheden uit het Paradijs in het groot universum vormen dat onderdeel van zijn ervaring, dat zijn samenvatting van de opklimmingservaring van de pelgrims in de tijd complementeert.

117:3.5

De sterfelijke mens is in meer dan figuurlijke zin gemaakt naar het beeld Gods. Vanuit een fysisch standpunt gezien is deze verklaring nauwelijks juist, maar met betrekking tot zekere universum-potentialiteiten is zij daadwerkelijk een feit. In het ras der mensen ontvouwt zich iets van hetzelfde drama van evolutionaire vervulling dat zich op een enorm veel grotere schaal afspeelt in het universum van universa. De mens, een wilspersoonlijkheid, wordt creatief in verbinding met een Richter, een onpersoonlijke entiteit, in de tegenwoordigheid van de eindige potentialiteiten van de Allerhoogste, en het gevolg is de bloei van een onsterfelijke ziel. In de universa functioneren de Schepper-persoonlijkheden van tijd en ruimte in verbinding met de onpersoonlijke geest van de Paradijs-Triniteit en scheppen hierdoor een nieuw krachtpotentieel van Godheidswerkelijkheid.

117:3.6

De sterfelijke mens, die een schepsel is, is niet precies als de Allerhoogste, die godheid is, maar ’s mensen evolutie lijkt in bepaalde opzichten wel op de groei van de Allerhoogste. De mens groeit bewust van het materiële naar het geestelijke door de kracht, energie en volharding van zijn eigen beslissingen; hij groeit ook naarmate zijn Gedachtenrichter nieuwe methoden ontwikkelt om omlaag te reiken van het geestelijke niveau naar de morontiale niveaus van de ziel; en als de ziel eenmaal tot aanzijn is gekomen, begint zij in en uit zichzelf te groeien.

117:3.7

Dit lijkt enigszins op de manier waarop de Allerhoogste zich uitbreidt. Zijn soevereiniteit groeit in en uit de daden en prestaties van de Allerhoogste Schepper-Persoonlijkheden: dit is de evolutie van de majesteit van zijn kracht als heerser over het groot universum. Zijn godheidsnatuur is eveneens afhankelijk van de preëxistente eenheid van de Paradijs-Triniteit. Maar de evolutie van God de Allerhoogste kent nog een ander aspect: hij is niet alleen geëvolueerd door Scheppers en ontsprongen aan de Triniteit: hij is ook uit zichzelf geëvolueerd en uit zichzelf ontsprongen. God de Allerhoogste neemt zelf wilskrachtig en creatief deel in zijn eigen godheidsactualisatie. Zo is ook de menselijke morontiale ziel een wilskrachtige, mede-scheppende deelgenoot in haar eigen onsterfelijk worden.

117:3.8

De Vader werkt samen met de Vereend Handelende Geest bij het manipuleren van de energieën van het Paradijs en bij het reactief maken van deze energieën op de Allerhoogste. De Vader werkt samen met de Eeuwige Zoon bij het voortbrengen van Schepper-persoonlijkheden, wier daden eens zullen culmineren in de soevereiniteit van de Allerhoogste. De Vader werkt met Zoon en Geest beiden samen bij de schepping van Triniteitspersoonlijkheden, die als regeerders van het groot universum zullen funtioneren tot de tijd dat de evolutie van de Allerhoogste is voltooid en hij daardoor bevoegd zal zijn deze soevereiniteit op zich te nemen. De Vader werkt op deze en op vele andere wijzen samen met zijn Godheids- en niet-Godheidsgelijken bij de bevordering van de evolutie van het bewind van de Allerhoogste, maar hij functioneert in deze zaken ook alleen. En zijn solitaire functioneren wordt waarschijnlijk het duidelijkst onthuld in het dienstbetoon van de Gedachtenrichters en de entiteiten die met dezen zijn verbonden.

117:3.9

Godheid is eenheid, existentieel in de Triniteit, experiëntieel in de Allerhoogste, en in stervelingen door het schepsel verwezenlijkt in de fusie met de Richter. De aanwezigheid van de Gedachtenrichters in stervelingen openbaart de wezenlijke eenheid van het universum, want de mens, het laagste type persoonlijkheid dat in het universum kan bestaan, bevat in zichzelf een actueel fragment van de hoogste, eeuwige werkelijkheid, ja de oorspronkelijke Vader van alle persoonlijkheden.

117:3.10

De Allerhoogste evolueert krachtens zijn verbinding met de Paradijs-Triniteit en ingevolge de successen in goddelijkheid van de kinderen van die Triniteit, die scheppers en bestuurders zijn. ’s Mensen onsterfelijke ziel ontwikkelt zijn eigen eeuwige bestemming door omgang met de goddelijke tegenwoordigheid van de Paradijs-Vader, en conform de persoonlijkheidsbeslissingen van het menselijke bewustzijn. Wat de Triniteit is voor God de Allerhoogste, is de Richter voor de evoluerende mens.

117:3.11

Gedurende het huidige universum-tijdperk is de Allerhoogste blijkbaar niet in staat om rechtstreeks als schepper te functioneren, behalve in die gevallen waar de eindige mogelijkheden tot handelen zijn uitgeput door de scheppende instanties in tijd en ruimte. Tot nu toe is dit in de geschiedenis van het universum slechts eenmaal gebeurd: toen de mogelijkheden tot eindige daden met betrekking tot de universum-reflectiviteit waren uitgeput, heeft de Allerhoogste inderdaad gefunctioneerd als de scheppende bekroner van alle voorgaande handelingen van scheppers. En wij geloven dat hij in toekomstige tijdperken steeds opnieuw als bekroner zal functioneren, wanneer er door voorafgaande scheppers een passende cyclus van creatieve activiteit is voltooid.

117:3.12

De Allerhoogste heeft de mens niet geschapen, maar de mens is letterlijk geschapen, zijn leven zelve is voortgekomen uit, de potentialiteit van de Allerhoogste. Hij doet de mens niet evolueren, maar toch is de Allerhoogste zelf in diepste wezen evolutie. Vanuit het eindige standpunt gezien, leven wij, bewegen wij en bestaan wij werkelijk binnen de immanentie van de Allerhoogste.

117:3.13

Klaarblijkelijk kan de Allerhoogste niet de aanzet geven tot oorspronkelijke veroorzaking, maar hij blijkt wel de katalysator te zijn van alle universum-groei en is blijkbaar voorbestemd om te zorgen voor de bekroning van het totaal, waar het gaat om de bestemming van alle experiëntieel-evolutionaire wezens. De Vader doet het denkbeeld van een eindige kosmos ontstaan; de Schepper-Zonen maken dit idee tot feit in tijd en ruimte met de instemming en medewerking van de Scheppende Geesten; de Allerhoogste bekroont het totaal van het eindige en stelt de betrekking hiervan tot de bestemming van het absoniete in.


◄ 117:2
 
117:4 ►