◄ 117:1
Verhandeling 117
117:3 ►

God de Allerhoogste

2. De bron van evolutionaire groei

117:2.1

De Allerhoogste is God-in-de-tijd; bij hem berust het geheim van de groei van schepselen in de tijd; aan hem is ook de verovering van het onvolledige heden en de voleinding van de zich vervolmakende toekomst. En de finale vruchten van alle eindige groei zijn: kracht beheerst door geest via bewustzijn, ingevolge de verenigende, creatieve tegenwoordigheid van persoonlijkheid. De culminerende consequentie van al deze groei is de Allerhoogste.

117:2.2

Voor de sterfelijke mens staat bestaan gelijk aan groei. En dit lijkt inderdaad zo te zijn, zelfs in de grotere universum-zin, want een bestaan dat door de geest wordt geleid, lijkt inderdaad experiëntiële groei—vergroting van status—ten gevolge te hebben. Wij geloven echter reeds lang dat de huidige groei, waardoor het bestaan van schepselen in het huidige universum-tijdperk wordt gekenmerkt, een functie is van de Allerhoogste. Wij zijn tevens van mening dat deze soort groei eigen is aan het tijdperk van de groei van de Allerhoogste, en dat zij zal ophouden wanneer de groei van de Allerhoogste voltooid is.

117:2.3

Wanneer wij de status van de schepsel-getrinitiseerde zonen in beschouwing nemen, zien wij het volgende: zij worden geboren en leven in het huidige universum-tijdperk; zij hebben persoonlijkheid, naast gaven van bewustzijn en geest. Zij hebben ervaringen en de herinnering daaraan, maar zij groeien niet zoals opklimmende persoonlijkheden dat doen. Wij geloven en begrijpen dat deze schepsel-getrinitiseerde zonen weliswaar in het huidige universum-tijdperk leven, maar werkelijk behoren tot het volgende universum-tijdperk—het tijdperk dat zal volgen op de voltooiing van de groei van de Allerhoogste. Hierom zijn zij niet in de Allerhoogste, in zijn huidige status van onvolledigheid en van groei die hieruit volgt. Aldus nemen zij geen deel in de experiëntiële groei van het huidige universum-tijdperk, en worden zij in reserve gehouden voor het volgende universum-tijdperk.

117:2.4

De Machtige Boodschappers, de orde tot welke ik behoor, zijn door de Triniteit omhelsd en nemen daarom niet deel in de groei van het huidige universum-tijdperk. Qua status behoren wij in zekere zin tot het voorgaande universum-tijdperk, zoals de Stationaire Zonen der Triniteit dit in feite ook doen. Eén ding is zeker: onze status is vast door de omhelzing door de Triniteit, en ervaring heeft geen groei meer ten gevolge.

117:2.5

Dit geldt niet voor de volkomenen of voor enig andere evolutionaire, experiëntiële orde die deelneemt in het groeiproces van de Allerhoogste. Gij stervelingen die thans op Urantia leeft en moogt streven naar het bereiken van het Paradijs en de status van volkomenen, dient te begrijpen dat deze bestemming alleen is te verwezenlijken omdat ge in en van de Allerhoogste zijt en hierom deelhebt aan de groeicyclus van de Allerhoogste.

117:2.6

Eens zal er een einde komen aan de groei van de Allerhoogste: zijn status zal tot voltooiing komen (in de energie-geest-zin). Deze beëindiging van de evolutie van de Allerhoogste zal ook het einde betekenen van de evolutie van schepselen als onderdeel van het Allerhoogst bewind. Welke soort groei kenmerkend zal zijn voor de universa in de buiten-ruimte weten wij niet. Maar wij weten heel zeker dat het iets geheel anders zal zijn dan wat wij gezien hebben in het huidige tijdperk van de evolutie der zeven superuniversa. Ongetwijfeld zullen de evolutionaire burgers van het groot universum de functie hebben om de schepselen in de buiten-ruimte te compenseren voor dit ontberen van de groei van het Allerhoogst bewind.

117:2.7

Zoals hij existent zal zijn na de voleinding van het huidige universum-tijdperk, zal de Allerhoogste functioneren als experiëntieel soeverein van het groot universum. Schepselen in de buiten-ruimte—burgers van het volgende universum-tijdperk—zullen een post-superuniversum groeipotentieel hebben, een capaciteit tot het bereiken van evolutionaire niveaus die de soevereiniteit van de Almachtig Allerhoogste vooronderstelt, en dientengevolge de deelname van schepselen in de kracht-persoonlijkheid-synthese, zoals in het huidige universum-tijdperk, uitsluit.

117:2.8

Zo kunt ge de onvolledigheid van de Allerhoogste als een deugd zien, aangezien hierdoor de evolutionaire groei van de schepsel-schepping van de huidige universa mogelijk wordt. Leegte heeft inderdaad zijn deugden, want zij kan experiëntieel worden gevuld.

117:2.9

Een van de meest boeiende vragen in de eindige filosofie is de volgende: actualiseert de Allerhoogste zich ingevolge de evolutie van het groot universum, of evolueert deze eindige kosmos progressief ingevolge de geleidelijke actualisering van de Allerhoogste? Of is het mogelijk dat zij wederzijds van elkaar afhankelijk zijn om tot ontwikkeling te kunnen komen? Dat zij evolutionaire reciproquen zijn, en de een aanzet tot de groei van de ander? Wij zijn zeker van het volgende: schepselen en universa, hoog en laag, evolueren thans binnen de Allerhoogste, en terwijl zij evolueren, verschijnt de totale som van de gehele eindige activiteit van dit universum-tijdperk. Dit nu is de verschijning van de Allerhoogste, voor alle persoonlijkheden de evolutie van de almachtige kracht van God de Allerhoogste.


◄ 117:1
 
117:3 ►