DE evolutionaire planeten zijn de werelden waar de mens zijn oorsprong heeft, de aanvangswerelden van de loopbaan van de opklimmende sterveling. Urantia is uw startpunt: hier worden gij en uw goddelijke Gedachtenrichter samengevoegd in een voorlopige verbintenis. U is een volmaakte gids geschonken, en daarom zult ge, indien ge oprecht wilt deelnemen aan de wedloop in de tijd en het einddoel van het geloof wilt bereiken, de beloning der eeuwen ontvangen: ge zult voor eeuwig worden verenigd met uw inwonende Richter. Dan zal uw werkelijke leven beginnen, het opklimmende leven waarvan uw huidige sterfelijke staat slechts het voorportaal is. In de eeuwigheid die zich voor u uitstrekt, zal dan uw verheven, progressieve missie als volkomene beginnen. Door al deze opeenvolgende tijdperken en stadia van evolutionaire groei heen, is er één deel van u dat absoluut onveranderd blijft, en dat is persoonlijkheid—bestendigheid te midden van alle verandering.
Het zou aanmatigend zijn te trachten persoonlijkheid te definiëren, maar het is wellicht nuttig u enige zaken op te sommen die ten aanzien van persoonlijkheid bekend zijn:
1. Persoonlijkheid is die kwaliteit in de werkelijkheid, die geschonken wordt door de Universele Vader zelf, of door de Vereend Handelende Geest, optredend voor de Vader.
2. Zij kan verleend worden aan ieder levend energiesysteem dat bewustzijn of geest insluit.
3. Zij is niet volstrekt onderworpen aan de beperkingen van voorafgaande veroorzaking. Zij is betrekkelijk creatief of co-creatief.
4. Geschonken aan evolutionaire materiële schepselen, doet zij geest streven naar de beheersing van energie-materie door de bemiddeling van bewustzijn.
5. Hoewel persoonlijkheid verstoken is van identiteit, kan zij de identiteit van ieder levend energiestelsel tot eenheid brengen.
6. Zij vertoont slechts kwalitatieve respons op het persoonlijkheidscircuit, dit in tegenstelling tot de drie energieën die zowel kwalitatieve als kwantitatieve respons vertonen op de zwaartekracht.
7. Persoonlijkheid is onveranderlijk te midden van alle verandering.
8. Zij kan God een geschenk geven—de toewijding van de vrije wil aan het doen van de wil van God.
9. Zij wordt gekenmerkt door moraliteit—besef van relativiteit van verwantschap met andere personen. Zij onderkent verschillende niveaus van gedrag en maakt door haar keuzen onderscheid daartussen.
10. Persoonlijkheid is uniek, absoluut uniek: zij is uniek in tijd en ruimte; zij is uniek in de eeuwigheid en op het Paradijs; zij is uniek wanneer zij geschonken wordt—er zijn geen duplicaten; zij is uniek gedurende ieder moment van het bestaan; zij is uniek in de verhouding tot God—hij kent geen aanzien des persoons, maar evenmin telt hij hen bij elkaar op, want zij zijn niet optelbaar—zij kunnen wel worden bijeengebracht, doch niet getotaliseerd.
11. Persoonlijkheid reageert rechtstreeks op de aanwezigheid van andere persoonlijkheid.
12. Zij is het enige dat aan geest kan worden toegevoegd, en illustreert aldus het primaat van de Vader ten opzichte van de Zoon. (Bewustzijn behoeft niet aan geest te worden toegevoegd.)
13. Persoonlijkheid kan de dood van de sterveling overleven met identiteit in de overlevende ziel. De Richter en de persoonlijkheid zijn onveranderlijk; de verhouding tussen hen (in de ziel) is niets dan verandering, voortdurende evolutie; indien deze verandering (groei) dan ook zou ophouden, zou de ziel ophouden te bestaan.
14. Persoonlijkheid is zich op unieke wijze bewust van tijd, en dit is iets anders dan de tijdwaarneming van bewustzijn of geest.