◄ 99:3
Verhandeling 99
99:5 ►

De sociale opgaven van de religie

4. Overgangsmoeilijkheden

99:4.1

Echte religie maakt de religieuze mens aangenaam in de omgang, en schept inzicht in de verhoudingen met de medemensen. Maar het formaliseren van religieuze groeperingen doet dikwijls juist de waarden teniet ter bevordering waarvan de groep werd georganiseerd. Menselijke vriendschap en goddelijke religie steunen elkaar wederzijds en verhelderen elkaar aanzienlijk, indien ze beide gelijkelijk groeien en met elkaar in harmonie zijn. Religie geeft nieuwe betekenis en zin aan alle groepsverbanden—families, scholen, en verenigingen. Ze verleent nieuwe waarden aan het spel en brengt alle ware humor op hoger peil.

99:4.2

Sociaal leiderschap krijgt door geestelijk inzicht een ander karakter; religie voorkomt dat collectieve bewegingen het zicht verliezen op hun ware doelstellingen. Naast kinderen, is religie de grote verenigende factor in het gezinsleven, indien het althans een levend, groeiend geloof is. Er is geen gezinsleven mogelijk zonder kinderen; men kan wel een gezinsleven hebben zonder religie, doch de moeilijkheden die eigen zijn aan deze intieme vorm van menselijke omgang vermeerderen zich enorm door deze hindernis. Gedurende de eerste tientallen jaren van de twintigste eeuw heeft het gezinsleven, na de persoonlijke religieuze ervaring, het meeste te lijden van het verval dat het gevolg is van de overgang van oude religieuze loyaliteiten naar de nieuwe betekenissen en waarden die thans opkomen.

99:4.3

Ware religie is een zinvolle manier om oog in oog met de gewone werkelijkheden van het dagelijkse leven dynamisch te leven. Maar wil religie de ontwikkeling van het individuele karakter stimuleren en de integratie van de persoonlijkheid bevorderen, dan moet ze niet wor- den gestandaardiseerd. Wil ze stimuleren tot de evaluatie van de ervaring, en dienen om waar- den aanlokkelijk te maken, dan mag zij niet stereotiep worden. Wil religie de allerhoogste loyaliteiten bevorderen, dan dient ze niet te worden geformaliseerd.

99:4.4

Welke omwentelingen de sociale en economische groei der civilisatie ook mogen vergezellen, religie is echt en nuttig indien zij in de individuele mens de ervaring aankweekt waarin de soevereiniteit van waarheid, schoonheid en goedheid prevaleert, want dit is het ware geestelijke begrip van de allerhoogste werkelijkheid. En door liefde en godsverering krijgt dit betekenis als vriendschap met de mensen en zoonschap bij God.

99:4.5

Het is per slot van rekening meer door wat iemand gelooft, dan door wat iemand weet, dat zijn gedrag wordt bepaald en zijn persoonlijke prestaties worden beheerst. Zuiver feitelijke kennis heeft zeer weinig invloed op de gemiddelde mens, tenzij deze kennis emotioneel wordt geactiveerd. Maar de activering die van religie uitgaat, is boven-emotioneel, en verenigt de gehele menselijke ervaring op transcendente niveaus door contact met, en het vrijmaken van, geestelijke energieën in het leven van de sterveling.

99:4.6

In de twintigste eeuw met haar psychologische onzekerheid, bij de economische omwentelingen, morele dwarsstromingen en sociologische stortzeeën van de overgangen in een wetenschappelijk tijdvak die als wervelstormen op de mens afkomen, zijn vele duizenden mannen en vrouwen in menselijk opzicht ontregeld geraakt; ze zijn bezorgd, onrustig, angstig, onzeker en verward; als nooit tevoren in de wereldgeschiedenis hebben zij behoefte aan de vertroosting en stabilisatie die gezonde religie geeft. Bij de weergaloze prestaties op wetenschappelijk gebied en de technische ontwikkeling, heerst er geestelijke stagnatie en filosofische chaos.

99:4.7

Wanneer religie steeds meer een privé aangelegenheid wordt—een persoonlijke ervaring—schuilt daarin geen gevaar, mits zij haar motivatie tot onzelfzuchtige, liefdevolle sociale dienstbaarheid niet verliest. De religie heeft geleden onder vele secundaire invloeden: de plotselinge vermenging van culturen, het onderling dooreenlopen van geloofsrichtingen, de vermindering van het kerkelijk gezag, veranderingen in het gezinsleven, dit alles naast de verstedelijking en de mechanisatie.

99:4.8

Het grootste geestelijke gevaar voor de mens bestaat in gedeeltelijke vooruitgang, de hachelijke toestand van onvoltooide groei: het loslaten van de evolutionaire godsdiensten van vrees, zonder onmiddellijk vat te krijgen op de openbaringsreligie van liefde. De moderne wetenschap, speciaal de psychologie, heeft alleen die godsdiensten verzwakt die in zeer grote mate berusten op vrees, bijgeloof en emotie.

99:4.9

Overgangen gaan altijd gepaard met verwarring, en er zal niet veel vrede en rust komen in de wereld van de godsdienst, totdat de grote worsteling tussen de drie elkaar bestrijdende godsdienst-filosofieën ten einde is:

99:4.10

1. het spiritualistische geloof (in een voorzienende Godheid) van vele godsdiensten;

99:4.11

2. het humanistische en idealistische geloof in vele filosofieën;

99:4.12

3. de mechanistische en naturalistische opvattingen in vele takken van wetenschap.

99:4.13

Deze drie partiële wijzen om de werkelijkheid van de kosmos te benaderen moeten uiteindelijk met elkaar worden geharmoniseerd door de openbarende presentatie van religie, filosofie en kosmologie, die het drieënige bestaan van geest, bewustzijn en energie beschrijft dat uitgaat van de Paradijs-Triniteit, en tijd-ruimte vereniging bereikt binnen de Godheid van de Allerhoogste.


◄ 99:3
 
99:5 ►