Zelfverzaking werd de volgende stap in de religieuze evolutie: vasten was een veel voorkomend gebruik. Al spoedig werd het de gewoonte zich van vele vormen van lichamelijk genot, vooral van seksuele aard, te onthouden. Het ritueel van het vasten was diep geworteld in vele oude godsdiensten en is aan vrijwel alle hedendaagse theologische denksystemen doorgegeven.
Juist toen de primitieve mens bezig was zich te herstellen van de verspillende gewoonte om doden samen met hun bezittingen te verbranden en te begraven, juist toen de economische structuur van de volken vorm begon aan te nemen, verscheen deze nieuwe religieuze leer van zelfverzaking, en begonnen tienduizenden ijverige zielen naar armoede te streven. Bezit werd als een geestelijke belemmering beschouwd. Deze denkbeelden omtrent de geestelijke gevaren van materiëel bezit werden ten tijde van Philo en Paulus op wijde schaal gekoesterd, en hebben sindsdien de Europese filosofie altijd duidelijk beïnvloed.
Armoede was maar een onderdeel van het ritueel van de versterving van het vlees, dat ongelukkigerwijze in de geschriften en onderrichtingen van vele godsdiensten, met name het Christendom, werd opgenomen. Boetedoening is de negatieve vorm van dit vaak dwaze ritueel van zelfverzaking. Maar door dit alles leerde de primitieve mens zelfbeheersing, en dit was een waardevolle stap vooruit in de sociale evolutie. Zelfverzaking en zelfbeheersing waren twee van de grootste sociale winstpunten uit de evolutionaire religie. Zelfbeheersing gaf de mens een nieuwe levensfilosofie; zij leerde hem de kunst om het breukgetal des levens te vergroten door de noemer van persoonlijke verlangens te verkleinen, in plaats van steeds maar te trachten de teller van zelfzuchtige bevrediging te vergroten.
Deze oude opvattingen omtrent zelfdiscipline hielden geseling en allerlei vormen van lichamelijke marteling in. De priesters van de moeder-cultus waren vooral actief in het onderwijzen van de deugd van lichamelijk lijden, waarbij zij het voorbeeld gaven door zich te onderwerpen aan castratie. De Hebreeërs, Hindoes en Boeddhisten waren ijverige aanhangers van deze leer van lichamelijke vernedering.
Door de hele oudheid heen zochten de mensen op deze wijze extra kredietposten te krijgen in de zelfverzakingsgrootboeken van hun goden. Het was ooit gebruikelijk om onder druk van emotionele spanning geloften van zelfverloochening en zelfkastijding af te leggen. Na verloop van tijd namen deze geloften de vorm aan van contracten met de goden en in die zin vormden zij een ware evolutionaire stap vooruit, doordat er van de goden werd verwacht dat zij iets bepaalds terug zouden doen in ruil voor deze zelfkwelling en versterving van het vlees. Geloften waren zowel negatief als positief. Geloften van deze schadelijke, extreme aard worden tegenwoordig het sterkst nageleefd bij bepaalde groepen in India.
Het was niet meer dan natuurlijk dat de cultus van zelfverzaking en vernedering aandacht schonk aan seksuele bevrediging. De cultus van seksuele onthouding had zijn oorsprong in een ritueel bij krijgslieden voordat zij ten strijde trokken; in latere tijd werd het de gewoonte van ‘heiligen.’ Deze cultus tolereerde het huwelijk slechts als een minder ernstig kwaad dan overspel. Vele grote wereldgodsdiensten zijn door deze oude cultus ongunstig beïnvloed, maar geen zo uitgesproken als het Christendom. De Apostel Paulus was een aanhanger van deze cultus en zijn persoonlijke zienswijze wordt weerspiegeld in de leringen die hij aan de Christelijke theologie toevoegde: ‘Het is goed voor een mens om geen vrouw aan te raken.’ ‘Ik zou wel willen dat alle mensen waren, zoals ik.’ ‘Maar tot de ongehuwden en de weduwen zeg ik: Het is goed voor hen zij blijven zoals ik.’ Paulus wist zeer goed dat dergelijke leringen geen deel uitmaakten van Jezus’ evangelie, en dat hij dit erkende blijkt uit zijn uitspraak: ‘Ik zeg dit uit toelating, niet uit bevel.’ Deze cultus echter leidde Paulus ertoe op vrouwen neer te zien. En het treurige van dit alles is dat zijn persoonlijke opvattingen de leringen van een grote wereldgodsdienst lange tijd beïnvloed hebben. Als de raad van de tentmaker-leraar letterlijk en algemeen zou worden opgevolgd, zou het menselijk ras tot een plotseling, roemloos einde komen. Als een godsdienst betrokken raakt bij de oude cultus van seksuele onthouding, leidt dit bovendien regelrecht tot een strijd tegen het huwelijk en het huisgezin, de ware grondslagen van de samenleving en het fundamentele instituut van de menselijke vooruitgang. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de vorming van celibataire soorten priesterschap in de vele godsdiensten van verschillende volken door al dergelijke overtuigingen werd bevorderd.
Ooit moet de mens leren hoe hij vrijheid kan genieten zonder losbandigheid, voedsel zonder gulzigheid en vreugde zonder lichtzinnigheid. Zelfbeheersing is een betere leidraad bij het reguleren van menselijk gedrag dan extreme zelfverloochening. Jezus heeft zijn volgelingen deze onredelijke denkbeelden dan ook nooit geleerd.