◄ 89:3
Verhandeling 89
89:5 ►

Zonde, offer en verzoening

4. De oorsprongen van het offeren

89:4.1

Het offeren, als een onderdeel van godsdienstoefeningen, heeft evenmin als vele andere devote rituelen, een enkelvoudige, op zichzelf staande oorsprong gehad. De neiging om voor macht te knielen en zich in devote adoratie ter aarde te werpen in de aanwezigheid van een mysterie, vindt haar voorafschaduwing in het kwispelstaarten van de hond voor zijn meester. Er ligt maar één stap tussen de impuls tot aanbidding en de daad van het offeren. De primitieve mens mat de waarde van zijn offerande af aan de pijn die hij erdoor leed. Toen het idee van het offeren pas aan het godsdienstig ceremonieel verbonden was geraakt, werd er nooit een offer overwogen dat geen pijn veroorzaakte. De eerste offeranden bestonden uit handelingen zoals het uittrekken van haren, in het vlees snijden, verminkingen, het uitslaan van tanden en het afsnijden van vingers. Naarmate de beschaving vorderde, werden deze primitieve opvattingen van offeranden verheven tot het niveau van rituelen van zelfopoffering, ascese, vasten, ontbering en de latere Christelijke leer van loutering door smart, lijden en de versterving van het vlees.

89:4.2

In een vroeg stadium van de evolutie van de religie bestonden er twee opvattingen over het offer: het idee van de offergave, die de houding van dankzegging inhield, en het schuldoffer, dat het begrip van afkoop omvatte. Later ontstond het begrip plaatsvervanging.

89:4.3

Nog later bedacht de mens dat zijn offer, ongeacht de aard, zou kunnen functioneren als dra- ger van een boodschap aan de goden; het zou als een zoete geur in de neusgaten van de godheid kunnen zijn. Dit leverde wierook op en andere esthetische kenmerken van offerrituelen die zich ontwikkelden tot offerfeesten, welke na verloop van tijd steeds uitgebreider en rijker werden.

89:4.4

Naarmate de religie evolueerde, namen de offerriten waarbij de goden gunstig gestemd werden of hun gunsten werden verworven, de plaats in van de oudere methoden van vermijding, verzoening en bezwering.

89:4.5

De vroegste idee van het offeren was die van een neutraliteitsbelasting die door de geesten der voorvaderen werd geheven; eerst later ontwikkelde zich het idee van verzoening. Toen de mens losraakte van het denkbeeld van de evolutionaire oorsprong van het ras, naarmate de overleveringen over de dagen van de Planetaire Vorst en het tijdelijke verblijf van Adam langzaam door de tijd heen sijpelden, verbreidde zich het begrip van zonde en van erfzonde wijd en zijd over de wereld, zodat het offeren voor toevallige, persoonlijke zonden zich ontwikkelde tot de leer waarbij offeren de verzoening voor de zonden van het hele mensenras bewerkstelligde. De verzoening door het offer was een alles omvattende verzekering, die zelfs dekking bood tegen de verbolgenheid en jaloersheid van een onbekende god.

89:4.6

Omringd door zoveel lichtgeraakte geesten en inhalige goden, stond de primitieve mens oog in oog met een dergelijk heerleger van schuldeisende godheden, dat hij zijn hele leven lang alle priesters, rituelen en offeranden nodig had om zijn geestelijke schulden af te lossen. Door de leer van de erfzonde, de schuldigheid van het mensenras, begon ieder mens zijn leven in een positie van zware schuld tegenover de machten der geesten.

89:4.7

Giften en steekpenningen worden aan mensen gegeven; maar wanneer zij aan de goden worden aangeboden, worden ze beschreven als aan de goden gewijd en geheiligd, of worden ze offers genoemd. Zelfverloochening was de negatieve vorm van verzoening; het offer werd de positieve vorm. De daad van verzoening omvatte lofprijzing, verheerlijking, vleierij en zelfs amusement. Het zijn de resten van deze positieve gebruiken welke tot de oude verzoeningscultus hoorden, die ook de moderne vormen van godsverering vormen. De huidige vormen van aanbidding zijn eenvoudigweg ritualiseringen van de oude offertechnieken van de positieve verzoening.

89:4.8

Het offeren van dieren betekende voor de primitieve mens veel meer dan het ooit voor de moderne volken zou kunnen betekenen. Deze barbaren beschouwden de dieren als hun werkelijke, nauwe verwanten. Na verloop van tijd werd de mens slim in zijn offeren en hield hij op zijn werkdieren op te offeren. Aanvankelijk offerde hij het beste van alles, zijn huisdieren inbegrepen.

89:4.9

Het was geen loze grootspraak van zekere Egyptische heerser toen hij verklaarde dat hij had geofferd: 113.433 slaven, 493.386 stuks vee, 88 schepen, 2.756 gouden beelden, 331.702 kruiken met honing en olie, 228.380 kruiken wijn, 680.714 ganzen, 6.744.428 broden en 5.740.352 zakken munten. Om dit te kunnen doen had hij zijn zwoegende onderdanen dan ook zware belastingen moeten opleggen.

89:4.10

Door pure noodzaak werden deze halfwilden er tenslotte toe gedreven om het materiële deel van hun offeranden op te eten, terwijl de goden het genot van de ziel ervan werd gelaten. Dit gebruik werd op zijn beurt gerechtvaardigd doordat men voorwendde dat het ging om de oude heilige maaltijd, een communiedienst, zoals dit in de moderne tijd wordt genoemd


◄ 89:3
 
89:5 ►