De ontwikkeling van cultuur is gebaseerd op de ontwikkeling van de werktuigen der civilisatie. En de werktuigen die de mens gebruikte in zijn opkomst uit de primitiviteit, waren in zoverre doeltreffend, dat zij mankracht vrijmaakten voor het volbrengen van hogere taken.
Gij die nu leeft in de moderne omstandigheden van ontluikende cultuur en beginnende vooruitgang in sociale aangelegenheden, die werkelijk een weinig vrije tijd tot uw beschikking hebt waarin ge kunt denken over de samenleving en de civilisatie, moet niet over het hoofd zien dat uw vroege voorouders weinig of geen vrije tijd hadden die besteed kon worden aan bezonnen overwegingen en het nadenken over de samenleving.
De eerste vier grote ontwikkelingen in de menselijke civilisatie waren:
1. het bedwingen van vuur;
2. het domesticeren van dieren;
3. het tot slaaf maken van gevangenen;
4. particulier eigendom.
Hoewel het vuur, de eerste grote ontdekking, uiteindelijk de deuren van de wetenschappelijke wereld heeft geopend, had het in dit opzicht voor de primitieve mens weinig waarde. Hij weigerde natuurlijke oorzaken te erkennen als verklaringen voor gewone verschijnselen.
Op de vraag waar het vuur vandaan kwam, werd het eenvoudige verhaal van Andon en de vuursteen al spoedig vervangen door de legende over een zekere Prometheus die het vuur uit de hemel stal. De ouden zochten een bovennatuurlijke verklaring voor alle natuurlijke verschijnselen die zij niet persoonlijk konden begrijpen, en vele hedendaagse mensen doen dit nog steeds. De depersonalisatie van zogenoemd natuurlijke verschijnselen heeft eeuwen gevergd en is nog steeds niet voltooid. Het oprechte, eerlijke en onbevreesde zoeken naar werkelijke oorzaken heeft echter de moderne wetenschap doen ontstaan. Het heeft de astrologie veranderd in astronomie, alchemie in chemie en magie in geneeskunde.
In de tijd vóór het gebruik van machines was de enige manier waarop de mens werk kon volbrengen zonder het zelf te doen, het gebruikmaken van een dier. Door het domesticeren van dieren kreeg hij levende werktuigen in handen, en het verstandig gebruik daarvan baande de weg voor zowel landbouw als vervoer. Zonder deze dieren zou de mens niet uit zijn primitieve staat tot de niveaus van de latere beschaving hebben kunnen stijgen.
De meeste dieren die zich het best leenden om gedomesticeerd te worden, werden in Azië aangetroffen, vooral in de centrale en zuidelijke gebieden. Dit was een van de redenen waarom de beschaving in dat deel van de wereld sneller vorderde dan in andere delen. Veel van deze dieren waren reeds tweemaal eerder gedomesticeerd geweest en in de tijd van de Andieten werden zij opnieuw getemd. Maar de hond was steeds bij de jagers gebleven sinds hij, zeer lang voordien, door de blauwe mens was geadopteerd.
De Andieten van Turkestan waren de eerste mensen die op grote schaal paarden temden, en dit is een tweede reden waarom hun cultuur zolang heeft overheerst. Tegen 5000 v. Chr. waren de Mesopotamische, Turkestaanse en Chinese boeren begonnen schapen, geiten, koeien, kamelen, paarden, gevogelte en olifanten te fokken. Als lastdieren gebruikten zij de os, de kameel, het paard en de jak. Op een bepaald moment was de mens zelf lastdier. Eén heerser van het blauwe ras had eens honderdduizend mensen in zijn kolonie van lastdragers.
De instellingen van slavernij en particulier landbezit ontstonden samen met de landbouw. Slavernij verhoogde het levenspeil van de eigenaar en verschafte meer vrije tijd voor sociale cultuur.
De primitieve mens is een slaaf van de natuur, maar de natuurwetenschappelijke civilisatie schenkt de mensheid langzaam aan steeds meer vrijheid. Door dieren, vuur, wind, water, elektriciteit en andere nog niet ontdekte energiebronnen, heeft de mens zichzelf bevrijd van de noodzaak om niet aflatende zware arbeid te verrichten, en hij zal voortgaan zich hiervan te bevrijden. Ongeacht de voorbijgaande moeilijkheden die voortkomen uit de overvloedige uitvinding van machines, zijn de uiteindelijke voordelen van deze mechanische uitvindingen van onschatbare waarde. De civilisatie kan nooit tot bloei komen, en zeker niet bestendig worden, zolang de mens geen vrije tijd heeft om na te denken, plannen te maken en nieuwe, betere methoden te bedenken om de dingen te doen.
De mens eigende zich eerst eenvoudigweg zijn beschutting toe, leefde onder uitstekende rotsen of woonde in grotten. Vervolgens maakte hij natuurlijke materialen, zoals hout en steen, geschikt om er familie-hutten mee te maken. Tenslotte begon hij aan het creatieve stadium van het bouwen van huizen en leerde hij baksteen en andere bouwmaterialen te vervaardigen.
De volkeren in de Turkestaanse hooglanden waren de eerste van de modernere rassen die huizen van hout bouwden, huizen die sterk leken op de vroegere blokhutten van de Amerikaanse kolonisten. Op alle vlakten werden de woningen van mensen eerst van tichelsteen en later van baksteen gebouwd.
De oudere volken langs de rivieren bouwden hun hutten door lange palen in een cirkel in de grond te plaatsen; de toppen van de palen werden vervolgens bijeengebracht, waardoor er een geraamte voor de hut ontstond, dat onderling verbonden werd met dwarse rietstengels waardoor de gehele creatie een enorme omgekeerde mand leek. Deze structuur kon dan bepleisterd worden met leem en vormde, na door de zon gedroogd te zijn, een zeer bruikbare, weerbestendige woonruimte.
Uit het maken van deze vroege hutten ontwikkelde zich het latere idee voor allerlei soorten mandenvlechtwerk dat zich zelfstandig ontwikkelde. Bij één groep ontstond het idee om aardewerk te maken doordat men het resultaat zag van het insmeren van het paalgeraamte met vochtig leem. De praktijk van het verharden van potten door ze te bakken werd ontdekt toen een van deze met klei bedekte primitieve hutten per ongeluk afbrandde. De vaardigheden die mensen in lang vervlogen tijd bezaten, waren dikwijls afgeleid van de toevallige gebeurtenissen die in het dagelijks leven van deze oude volken voorkwamen. Dit gold althans vrijwel geheel voor de evolutionaire ontwikkeling van de mensheid tot de komst van Adam.
Hoewel aardewerk ongeveer een halfmiljoen jaar geleden voor het eerst door de staf van de Vorst was ingevoerd, was de vervaardiging van vaatwerk van klei meer dan honderdvijftigduizend jaar bijna geheel opgehouden. Alleen de pre-Sumerische Nodieten die aan de kust van de golf woonden, bleven aarden vaatwerk maken. De vaardigheid van het pottenbakken kwam weer tot leven in de tijd van Adam. De verspreiding van deze vaardigheid viel samen met de uitbreiding van de woestijngebieden van Afrika, Arabië en Centraal Azië, en zij verbreidde zich vanuit Mesopotamië over het gehele Oostelijk Halfrond in opeenvolgende golven van steeds betere techniek.
Deze civilisaties uit de tijd van de Andieten kunnen niet altijd worden getraceerd aan de hand van de stadia van hun aardewerk of andere vaardigheden. De gelijkmatige loop van de menselijke evolutie werd uitermate gecompliceerd door de regimes van zowel Dalamatia als van Eden. Het komt dikwijls voor dat de vazen en werktuigen uit latere tijd minder goed zijn dan de vroegere voortbrengselen van de zuiverder Andonieten.