De natuur verleent de mens geen rechten maar alleen het leven, en een wereld om in te leven. De natuur verleent zelfs niet het recht op leven, zoals men kan concluderen door te overwegen wat er naar alle waarschijnlijkheid zal gebeuren als een ongewapende mens in een primitief woud oog in oog komt te staan met een hongerige tijger. Het voornaamste geschenk van de samenleving aan de mens is veiligheid.
Geleidelijk is de samenleving opgekomen voor haar rechten en thans zijn deze:
1. de zekerheid van voedselvoorziening;
2. militaire verdediging—veiligheid door voorbereid te zijn;
3. het bewaren van de interne vrede—het voorkomen van persoonlijk geweld en maatschappelijke wanorde;
4. seksuele controle—het huwelijk, het instituut van het gezin;
5. eigendom—het recht op bezit;
6. bevordering van competitie tussen individuen en groepen;
7. voorzieningen voor onderwijs en opleiding van de jeugd;
8. bevordering van handwerk en handel—industriële ontwikkeling;
9. verbetering van arbeidsvoorwaarden en beloningen;
10. garanties voor de vrijheid van de uitoefening van de godsdienst, zodat al deze andere sociale activiteiten door geestelijke motivatie op een hoger plan kunnen worden gebrac ht.
Wanneer rechten al sinds ’s mensen heugenis bestaan zonder dat men de oorsprong nog kent, worden ze vaak natuurlijke rechten genoemd. De menselijke rechten zijn echter niet werkelijk natuurlijk: zij zijn geheel sociaal. Zij zijn betrekkelijk en veranderen steeds omdat ze niet meer zijn dan spelregels—erkende aanpassingen van de betrekkingen die de steeds veranderende verschijnselen der menselijke competitie beheersen.
Wat in de ene tijd als recht kan worden beschouwd, kan in een andere tijd geheel anders worden gezien. Het voortbestaan van grote aantallen onvolwaardige, gedegenereerde mensen is niet omdat dezen enig natuurlijk recht hebben om een belasting te vormen voor de beschaving van de twintigste eeuw, doch zuiver omdat de samenleving van deze tijd, de zeden, dit zo voorschrijft.
In de Europese Middeleeuwen werden er maar weinig mensenrechten erkend; in die tijd behoorde ieder mens aan iemand anders en waren rechten uitsluitend privileges of gunsten die door staat of kerk werden verleend. De opstand tegen deze dwaling was even onjuist, in de zin dat zij heeft geleid tot het geloof dat alle mensen gelijk worden geboren.
De zwakken en onderontwikkelden hebben altijd gestreden voor gelijke rechten; zij hebben er altijd op gestaan dat de staat de sterken en degenen die in betere posities verkeerden, zou dwingen in hun behoeften te voorzien en ook anderszins voor de gebreken op te komen die maar al te vaak het natuurlijke gevolg zijn van hun eigen onverschilligheid en traagheid.
Dit gelijkheidsideaal is echter een kind van de civilisatie: het wordt niet in de natuur aangetroffen. De beschaving zelf toont juist duidelijk de aangeboren ongelijkheid der mensen aan, door hun zeer ongelijke bekwaamheid tot beschaving. Een plotselinge en niet-evolutionaire verwezenlijking van de vermeende natuurlijke gelijkheid zou de beschaafde mens snel doen terugvallen tot de rauwe gebruiken der primitieve tijden. De samenleving kan niet alle mensen gelijke rechten bieden, maar kan wel beloven de verschillende rechten van ieder in billijkheid en onpartijdigheid te respecteren. Het is de taak en de plicht van de samenleving om het kind der natuur een eerlijke en vreedzame gelegenheid te bieden om zelfbehoud na te streven en deel te hebben aan de voorplanting, terwijl het terzelfdertijd enige mate van voldoening geniet, want uit de som van deze drie bestaat het menselijk geluk.