◄ 64:0
Verhandeling 64
64:2 ►

De evolutionaire gekleurde rassen

1. De oorspronkelijke Andonieten

64:1.1

De primitieve mens ving zijn evolutionaire loopbaan op aarde iets minder dan een miljoen jaar geleden aan, en kreeg het zwaar te verduren. Instinctief trachtte hij aan het gevaar te ontkomen dat hij zich met de inferieure stammen der aapachtigen zou vermengen. Hij kon echter niet naar het oosten trekken vanwege het dorre Tibetaanse hoogland, 10.000 meter boven de zeespiegel, en evenmin kon hij naar het zuiden of westen, vanwege de Middellandse Zee die in omgang was toegenomen en zich toen oostwaarts tot de Indische Oceaan uitstrekte; als hij naar het noorden ging, kwam hij tegenover het oprukkende ijs te staan. Maar ook toen verdere migratie door het ijs werd geblokkeerd, en de zich verspreidende stammen steeds vijandiger tegenover elkaar kwamen te staan, overwogen de meer intelligente groepen toch nooit om naar het zuiden te gaan en daar temidden van hun behaarde, in bomen levende, en verstandelijk onontwikkelde verwanten te gaan wonen.

64:1.2

Veel van ’s mensen vroegste religieuze emoties kwamen voort uit zijn machteloos gevoel opgesloten te zitten in deze geografische situatie—rechts de bergen, links het water en vóór zich het ijs. Maar deze vooruitstrevende Andonieten wilden niet terug naar hun in bomen levende, inferieure verwanten in het zuiden.

64:1.3

Deze Andonieten vermeden de wouden, in tegenstelling tot wat hun niet-menselijke verwanten gewoon waren. In de wouden is de mens er altijd op achteruitgegaan; de menselijke evolutie heeft alleen vooruitgang geboekt in de open ruimte en op hogere breedten. De koude en honger van de open landstreken stimuleren activiteit, inventiviteit en vindingrijkheid. Terwijl deze Andonische stammen, te midden van de ongemakken en ontberingen der ruwe noordelijke luchtstreken, de pioniers van het huidige menselijke ras tot ontwikkeling brachten, leidden hun achtergebleven verwanten een weelderig leven in de tropische wouden van het zuiden, de landstreek van hun vroegere gemeenschappelijke oorsprong.

64:1.4

Deze gebeurtenissen vonden plaats gedurende de derde ijstijd, de eerste volgens de berekening van geologen. In het noorden van Europa waren de eerste twee ijsvelden niet omvangrijk.

64:1.5

Gedurende het grootste deel van de ijstijd waren Engeland en Frankrijk door land verbonden, terwijl later Afrika en Europa verbonden raaken door de Siciliaanse landbrug. In de tijd dat de volksverhuizingen der Andonieten plaatsvonden, bestond er een doorlopende verbinding over land van Engeland in het westen, via Europa en Azië, tot aan Java in het oosten; Australië was evenwel opnieuw geïsoleerd, hetgeen de ontwikkeling van haar eigen typische fauna verder accentueerde.

64:1.6

950.000 jaar geleden waren de afstammelingen van Andon en Fonta al ver naar het oosten en naar het westen getrokken. In het westen trokken zij door Europa naar Frankrijk en Engeland. Later drongen zij in oostelijke richting tot op Java door, waar hun beenderen nog zo kort geleden zijn gevonden—de zogenaamde Java-mens—en trokken toen verder naar Tasmanië.

64:1.7

De groepen die naar het westen gingen, raakten minder gecontamineerd door de achtergebleven stammen die uit dezelfde voorouders stamden, dan de groepen die naar het oosten waren gegaan, en zich zeer vrijelijk met hun achtergebleven dierlijke verwanten vermengden. Deze niet-progressieve individuen zakten af naar het zuiden en paarden al spoedig met de onontwikkelde stammen. Later keerden steeds grotere aantallen van deze bastaard-nakomelingen naar het noorden terug en paarden daar met de zich snel uitbreidende volken der Andonieten, en deze betreurenswaardig verbintenissen hadden steevast een degenererende invloed op het betere ras. Steeds minder primitieve nederzettingen hielden vast aan de verering van de Ademschenker. Deze vroege beschaving in de dageraad van het mensdom werd met uitroeiing bedreigd.

64:1.8

En zo is het altijd gegaan op Urantia. De ene veelbelovende beschaving na de andere is gedegenereerd en ten slotte ten onder gegaan door de dwaasheid om de betere elementen zich vrijelijk te laten voortplanten met de lagere.


◄ 64:0
 
64:2 ►