◄ 56:5
Verhandeling 56
56:7 ►

Universele eenheid

6. De Vvreniging van de evolutionaire Godheid

56:6.1

Wanneer de drie eeuwige personen van de Godheid in de Paradijs-Triniteit functioneren als ongedeelde Godheid, bereiken zij volmaakte eenheid; wanneer zij scheppen, hetzij in onderlinge samenwerking, hetzij apart, vertoont hun Paradijs-nakomelingschap eveneens de karakteristieke eenheid van goddelijkheid. En deze goddelijkheid van bedoeling die door de Allerhoogste Scheppers en Regeerders van de tijd-ruimte-domeinen wordt gemanifesteerd, resulteert in het unificerende krachtpotentieel van de soevereiniteit van het experiëntiële allerhoogst bewind, dat tegenover de onpersoonlijke energie-eenheid van het universum, een werkelijkheidsspanning vormt welke alleen kan worden opgelost door adequate vereniging met de experiëntiële persoonlijkheidsrealiteiten van de experiëntiële Godheid.

56:6.2

De persoonlijkheidsrealiteiten van de Allerhoogste komen voort uit de Paradijs-Godheden en verenigen zich op de loodswereld van het buitenste Havona-circuit met de krachtprerogatieven van de Almachtig Allerhoogste, die opkomen uit de Schepper-goden van het groot universum. God de Allerhoogste als persoon bestond reeds in Havona vóór de schepping van de zeven superuniversa, maar hij functioneerde alleen op geestelijke niveaus. De evolutie van de Almachtige kracht van het Allerhoogst bewind, door goddelijkheidssynthese van uiteenlopende aard in de evoluerende universa, resulteerde in een nieuwe kracht-tegenwoordigheid van de Godheid, die zich coördineerde met de geestelijke persoon van de Allerhoogste in Havona door middel van het Allerhoogst Bewustzijn; als bijkomend verschijnsel ging dit Allerhoogst Bewustzijn van het potentieel dat in het oneindige bewustzijn van de Oneindige Geest berust, over naar het actieve, functionele bewustzijn van de Allerhoogste.

56:6.3

De met materieel bewustzijn toegeruste schepselen van de evolutionaire werelden in de zeven superuniversa, kunnen Godheidseenheid alleen begrijpen voorzover deze evoluerende is in deze kracht-persoonlijkheid-synthese van de Allerhoogste. Op geen enkel niveau van bestaan kan God de conceptuele capaciteit van de wezens die op dit niveau leven, overschrijden. De sterfelijke mens moet, door het onderkennen van waarheid, het waarderen van schoonheid en het vereren van goedheid, de herkenning van een God van liefde ontwikkelen, en daarna via opklimmende godheidsniveaus voortschrijden tot hij de Allerhoogste begrijpt. Wanneer de Godheid op deze wijze begrepen is als verenigd in kracht, kan hij vervolgens voor het begrip van schepselen gepersonaliseerd worden in geest, en voor hen bereikbaar worden.

56:6.4

Ofschoon opklimmende stervelingen krachtbegrip van de Almachtige verwerven op de hoofdwerelden van de superuniversa, en persoonlijkheidsbegrip van de Allerhoogste op de buitenste circuits van Havona, vinden zij de Allerhoogste niet in eigenlijke zin, zoals zij wel voorbestemd zijn om de Paradijs-Godheden vinden. Zelfs de volkomenen, geesten van het zesde stadium, hebben de Allerhoogste nog niet gevonden, en het is niet waarschijnlijk dat zij hem zullen vinden voordat zij de status van geesten van het zevende stadium hebben bereikt en voordat de Allerhoogste daadwerkelijk functioneel is geworden in de activiteiten van de toekomstige universa in de buiten-ruimte.

56:6.5

Maar wanneer opklimmenden de Universele Vader vinden als het zevende niveau van God de Zevenvoudige, dan hebben zij de persoonlijkheid bereikt van de Eerste Persoon van alle godheidsniveaus van persoonlijke betrekkingen met universum-schepselen.


◄ 56:5
 
56:7 ►