◄ 54:2
Verhandeling 54
54:4 ►

Problemen ten aanzien van de opstand van Lucifer

3. De vertraging van het recht

54:3.1

De morele wilssschepselen van de evolutionaire werelden hebben altijd moeite met de onbezonnen vraag waarom de alwijze Scheppers kwaad en zonde toelaten. Zij begrijpen niet dat deze beide onvermijdelijk zijn wil het schepsel waarlijk vrij zijn. De vrije wil van de evoluerende mens of de verfijnde engel is niet louter een filosofisch begrip, een symbolisch ideaal. ’s Mensen vermogen om te kiezen voor het goede of het kwade is een universum-werkelijkheid. Deze vrijheid om zelf te kiezen is door de Allerhoogste Regeerders geschonken, en dezen zullen geen enkel wezen en geen enkele groep wezens toestaan ook maar één enkele persoonlijkheid in het ganse universum van deze goddelijke geschonken vrijheid te beroven—zelfs niet om zulke misleide, onwetende wezens te bevredigen in hun genot van deze verkeerd benoemde persoonlijke vrijheid.

54:3.2

Ofschoon bewuste, hartgrondige identificatie met het kwaad (zonde) het equivalent is van niet-bestaan (vernietiging), moet er tussen de tijd dat er zulk een persoonlijke identificatie met zonde plaatsvindt en de uitvoering van de straf—het automatische gevolg van deze halsstarrige omhelzing van het kwaad—altijd een periode vallen die lang genoeg is om een gerechtelijk oordeel ten aanzien van de universum-status van zo’n individu mogelijk te maken, een oordeel dat alle betrokken universum-persoonlijkheden geheel kan bevredigen, en dat zo billijk en rechtvaardig moet zijn, dat de zondaar zelf er zijn goedkeuring aan zal hechten.

54:3.3

Indien echter deze universum-opstandeling tegen de werkelijkheid van waarheid en goedheid weigert het vonnis goed te keuren, en indien de schuldige in zijn hart de rechtvaardigheid van zijn veroordeling kent, maar weigert zulks te bekennen, dan moet de voltrekking van het vonnis conform het oordeel van de Ouden der Dagen worden uitgesteld. En de Ouden der Dagen weigeren enig wezen te vernietigen totdat alle morele waarden en alle geestelijke werkelijkheden zijn uitgedoofd, zowel in de boosdoener als in al degenen die met hem zijn verbonden, hem ondersteunen en mogelijk van dezelfde gevoelens zijn.


◄ 54:2
 
54:4 ►