◄ 4:1
Verhandeling 4
4:3 ►

Gods betrekking tot het Universum

2. God en de natuur

4:2.1

De natuur is in beperkte zin de fysische habitus van God. Het gedrag, of de actie, van God wordt gekwalificeerd en voorlopig gemodificeerd door de experimentele plannen en evolutiepatronen van een plaatselijk universum, een constellatie, een stelsel, of een planeet. Overal in het zich wijd uitstrekkende meester-universum handelt God overeenkomstig een welomschreven, niet veranderende en onveranderlijke wet, maar hij wijzigt de patronen volgens welke hij handelt, teneinde aldus bij te dragen tot het coördinatieve, evenwichtige gedrag van ieder universum, iedere constellatie, ieder stelsel en iedere planeet, en iedere persoonlijkheid, overeenkomstig de plaatse-lijke oogmerken, doelen en plannen van de eindige projecten die zich in de evolutie ontvouwen.

4:2.2

De natuur zoals de sterfelijke mens haar verstaat, geeft derhalve de diepste ondergrond en fundamentele achtergrond te zien van een onveranderlijke Godheid en zijn onveranderlijke wetten, gemodificeerd door, fluctuerend vanwege, en beroeringen ondergaand door, de werking van de lokale plannen, doeleinden, patronen en omstandigheden die zijn ingesteld en worden uitgevoerd door het plaatselijk universum, de constellatie, het stelsel, en planetaire krachten en persoonlijkheden. Bijvoorbeeld: Gods wetten, zoals ingesteld in Nebadon, zijn gemodificeerd door de plannen die door de Schepper-Zoon en de Scheppende Geest van dit plaatselijk universum zijn vastgesteld. Bovendien is de werking van deze wetten nog beïnvloed door de dwalingen, de nalatigheden en de opstanden van zekere wezens die op uw planeet verblijven en thuishoren in het planetaire stelsel Satania, waartoe uw planeet rechtstreeks behoort.

4:2.3

De natuur is een tijd-ruimte resultante van twee kosmische factoren: ten eerste, de onveranderlijkheid, de volmaaktheid en rechtvaardigheid van de Paradijs-Godheid, en ten tweede, de experimentele plannen, domme bestuurlijke fouten, dwalingen van opstandelingen, de onvolledige ontwikkeling en onvolmaakte wijsheid van de schepselen buiten het Paradijs, van hoog tot laag. Door de natuur loopt daarom een uniforme, onveranderlijke, majesteitelijke en wonderbaarlijke draad van volmaaktheid, die afkomstig is uit de cirkelgang der eeuwigheid; maar in ieder universum, op iedere planeet en in ieder individueel leven wordt deze natuur gemodificeerd, beperkt en mogelijk geschonden door de daden, vergissingen, en ontrouwe handelingen van de schepselen in de evolutionaire stelsels en universa. Hierom nu moet de natuur wel altijd wisselende stemmingen vertonen, moet zij alles bij elkaar genomen wel wispelturig zijn, ofschoon in de grond stabiel, en gevarieerd overeenkomstig de procedures volgens welke een plaatselijk universum functioneert.

4:2.4

De natuur is de volmaaktheid van het Paradijs, gedeeld door de onvolledigheid, het kwaad en de zonde van de nog onvoltooide universa. Dit quotiënt drukt aldus zowel het volmaakte als het gedeeltelijke uit, zowel het eeuwige als het tijdelijke. De doorgaande evolutie modificeert de natuur door haar gehalte aan Paradijs-volmaaktheid te verhogen en het gehalte aan kwaad, dwaling en disharmonie der relatieve werkelijkheid te verlagen.

4:2.5

God is niet persoonlijk aanwezig in de natuur of in een der natuurkrachten, want het verschijnsel der natuur bestaat uit de superpositie van de onvolmaaktheden der voortschrijdende evolutie, en soms ook van de gevolgen van opstand en rebellie, op de Paradijs-grondslagen van Gods universele wet. Zoals de natuur zich vertoont op een wereld als Urantia, kan zij nooit de passende uitdrukking, de ware vertegenwoordigster, de getrouwe uitbeelding van een alwijze, oneindige God zijn.

4:2.6

De natuur op uw wereld is een restrictie op de volmaakte wetten door de evolutionaire plannen van het plaatselijk universum. Welk een parodie is het om de natuur te aanbidden omdat zij in een bepaalde, beperkte zin doortrokken is van God; omdat zij een fase is van de universele, en daarom goddelijke kracht! De natuur is ook een manifestatie van de onvoltooide, onvolledige, onvolmaakte uitwerking van de ontwikkeling, groei en vooruitgang van een universum-experiment in kosmische evolutie.

4:2.7

De klaarblijkelijke defecten van de wereld der natuur zijn geen aanwijzing dat er in het karakter van God overeenkomstige defecten zouden bestaan. Het is veeleer zo dat deze waargenomen onvolmaaktheden niet meer zijn dan de onvermijdelijke momenten waarop de steeds doorlopende film waarin de oneindigheid wordt uitgebeeld, wordt stopgezet. En juist deze onderbrekingen van de continuïteit der volmaaktheid tengevolge van defecten, maken het voor het eindige verstand van de materiële mens mogelijk een vluchtige indruk te krijgen van de goddelijke werkelijkheid in tijd en ruimte. De materiële manifestaties van goddelijkheid lijken het evolutionaire bewustzijn van de mens alleen gebrekkig toe omdat de sterfelijke mens erin volhardt de verschijnselen der natuur te bezien met natuurlijke ogen, de menselijke visie die niet wordt bijgestaan door morontia-mota, of door openbaring die morontia-mota vervangt en compenseert op de werelden in de tijd.

4:2.8

En de natuur is geschonden, haar schoon gelaat is verminkt, haar trekken verwelkt, door de rebellie, het wangedrag, de waandenkbeelden van de ontelbare schepselen die zelf een deel vormen van de natuur, maar hebben bijgedragen aan haar misvorming in de tijd. Neen, de natuur is niet God. De natuur is geen voorwerp van aanbidding.


◄ 4:1
 
4:3 ►