◄ 36:5
Verhandeling 36
37:0 ►

De Levendragers

6. Levende krachten

36:6.1

Leven is zowel mechanistisch als vitalistisch—materieel en geestelijk. De natuur- en scheikundigen van Urantia zullen steeds verder komen in hun begrip van de protoplasma-vormen van het plantaardig en dierlijk leven, maar zij zullen nimmer levende organismen kunnen voortbrengen. Leven is iets anders dan alle energiemanifestaties; zelfs het materiële leven van fysische schepselen is niet inherent in de materie.

36:6.2

Materiële dingen kunnen wel een onafhankelijk bestaan hebben, doch leven ontspringt alleen aan leven. Bewustzijn kan alleen uit preëxistent bewustzijn voortkomen. Geest komt alleen uit geest-voorzaten voort. Het schepsel kan wel de vormen van het leven voortbrengen, maar alleen een schepper-persoonlijkheid of een scheppende kracht kan hieraan de activerende levende vonk toevoegen.

36:6.3

Levendragers kunnen de materiële vormen, of fysische patronen, van levende wezens tot stand brengen, maar de Geest schenkt de eerste levensvonk en verleent de gave van bewustzijn. Zelfs de levende vormen van experimenteel leven die door de Levendragers op hun Salvington-werelden worden georganiseerd, missen altijd het vermogen tot voortplanting. Wanneer de levensformules en de vitale patronen op de juiste wijze zijn samengesteld en georganiseerd, is de tegenwoordigheid van een Levendrager voldoende om leven te doen ontstaan, doch het ontbreekt al dergelijke levende organismen aan twee essentiële eigenschappen—de gave van bewustzijn en het vermogen tot voortplanting. Het dierlijke bewustzijn en het menselijke bewustzijn zijn geschenken van de Moeder-Geest van het plaatselijk universum, functionerend via de zeven assistent-bewustzijnsgeesten, terwijl het vermogen van het schepsel om zich voort te planten de specifieke, persoonlijke bijdrage is van de Universum-Geest aan het prototypische levensplasma dat door de Levendragers wordt geïnstalleerd.

36:6.4

Wanneer de Levendragers de levenspatronen hebben ontworpen nadat zij de energiesystemen hebben georganiseerd, moet er nog een verschijnsel plaatsvinden: de ‘adem des levens’ moet aan deze levenloze vormen worden verleend. De Zonen van God kunnen de levensvormen construeren, doch het is de Geest van God die werkelijk de vitale vonk bijdraagt. Wanneer het aldus verleende leven is verbruikt, wordt het overblijvende materiële lichaam dan ook weer dode materie. Wanneer het geschonken leven is uitgeput, keert het lichaam terug tot de schoot van het materiële universum waaraan het door de Levendragers was ontleend om als tijdelijk voertuig te dienen voor de schenking van leven die zij aan deze zichtbare associatie van energie-materie hadden gedaan.

36:6.5

Het leven dat door de Levendragers aan planten en dieren wordt geschonken, keert bij de dood van plant of dier niet tot de Levendragers terug. Het scheidende leven van zulk een levend wezen bezit geen identiteit of persoonlijkheid; individueel overleeft het de dood niet. Gedurende zijn bestaan en de tijd van zijn verblijf in het materiële lichaam, heeft het verandering ondergaan; het heeft energie-evolutie ondergaan en overleeft slechts als een deel van de kosmische krachten van het universum; als individueel leven overleeft het niet. De overleving van sterfelijke schepselen berust geheel op de ontwikkeling van een onsterfelijke ziel binnen het sterfelijke bewustzijn.

36:6.6

Wij spreken over leven als ‘energie’ en als ‘kracht,’ maar in werkelijkheid is het geen van beide. Kracht-energie is op talrijke wijzen responsief op zwaartekracht: leven is dit niet. Een patroon is ook niet responsief op zwaartekracht, daar het een configuratie is van energieën die reeds alle zwaartekracht-responsieve verplichtingen hebben vervuld. Leven, als zodanig, is de animatie van een door een patroon geconfigureerd of anderszins afgezonderd stelsel van energie—materieel, mentaal of geestelijk.

36:6.7

Bepaalde zaken die verband houden met de ontwikkeling van leven op de evolutionaire planeten, zijn ons niet geheel duidelijk. De fysische opbouw van de electrochemische formules van de Levendragers begrijpen wij heel goed, maar de natuur en de bron van de vonk van levensactivatie begrijpen wij niet geheel. Wij weten dat leven uit de Vader voortkomt via de Zoon en door de Geest. Het is zeer wel mogelijk dat de Meester-Geesten de zevenvoudige bedding zijn van de rivier van leven die over de ganse schepping wordt uitgestort. De techniek waardoor de superviserende Meester-Geest deelneemt in de aanvangsperiode van de schenking van leven aan een nieuwe planeet begrijpen wij echter niet. Naar onze overtuiging spelen ook de Ouden der Dagen een rol bij de installatie van leven op een nieuwe wereld, doch wij zijn geheel onbekend met de aard van die rol. Wij weten dat de Moeder-Geest van het Universum de levenloze patronen daadwerkelijk vitaliseert en aan dit geactiveerde plasma de prerogatieven verleent om zich als organisme voort te planten. Wij merken op dat deze drie de niveaus van God de Zevenvoudige zijn, soms ook aangeduid als de Allerhoogste Scheppers van tijd en ruimte, doch overigens weten wij weinig meer dan stervelingen op Urantia—niet meer dan dat concept inherent is in de Vader, uitdrukking in de Zoon, en levensverwerkelijking in de Geest.

36:6.8

[Geformuleerd door een Vorondadek-Zoon die als waarnemer is gestationeerd op Urantia en in deze hoedanigheid optreedt op verzoek van het Melchizedek-Hoofd van het Superviserende Openbaringskorps.]


◄ 36:5
 
Verhandeling 37 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.