◄ 3:5
Verhandeling 3
4:0 ►

De eigenschappen van God

6. Het primaat van de Vader

3:6.1

Met goddelijke onbaatzuchtigheid en volkomen edelmoedigheid doet de Universele Vader afstand van gezag en delegeert hij macht, maar hij blijft steeds primair: zijn hand rust op de machtige hefboom van de omstandigheden in de universele domeinen; hij heeft zich alle finale beslissingen voorbehouden en feilloos hanteert hij de almachtige veto-scepter van zijn eeuwig voornemen, met onbetwistbaar gezag over het welzijn en de bestemming van de uitgestrekte, wervelende en steeds rondcirkelende schepping.

3:6.2

De soevereiniteit van God is onbeperkt; zij is het fundamentele feit der ganse schepping. Het universum is niet onvermijdelijk geweest. Het universum is er niet bij toeval en evenmin bestaat het door en in zichzelf. Het universum is een scheppingswerk en is daarom geheel aan de wil van de Schepper onderworpen. De wil van God is goddelijke waarheid, levende liefde; daarom worden de zich vervolmakende scheppingen van de evolutionaire universa gekenmerkt door goedheid—vrijwel goddelijk zijn—en door potentieel kwaad—het verre van goddelijk zijn.

3:6.3

Alle religieuze filosofie komt vroeg of laat tot het denkbeeld van een geïntegreerd universum-bewind, van één God. Universum-oorzaken kunnen niet lager zijn dan universum-gevolgen. De bron van de stromen van het universum-leven en van het kosmische bewustzijn moet zich boven de niveaus bevinden waar zij zich manifesteren. Wil men consequent blijven, dan kan het menselijke bewustzijn niet in termen van de lagere bestaansorden verklaard worden. Men kan het menselijke bewustzijn alleen dan goed begrijpen, wanneer men de realiteit onderkent van hogere orden van denken en doelgerichte wil. De mens als moreel wezen is onverklaarbaar, tenzij de werkelijkheid van de Universele Vader wordt erkend.

3:6.4

De mechanistische filosoof beweert dat hij de idee van een universele, soevereine wil verwerpt, dezelfde soevereine wil waarvoor hij zulk een diep ontzag heeft als het gaat om diens activiteit in de ontwikkeling van de wetten van het universum. Welk een onbedoelde eer bewijst de aanhanger van de mechanistische levensbeschouwing de Schepper van de wetten wanneer hij meent dat deze automatisch werken en zichzelf verklaren!

3:6.5

Het is een zeer domme fout om God te vermenselijken, behalve in het begrip van de inwonende Gedachtenrichter, maar zelfs deze vermenselijking van God is niet zo dom als het volledig mechaniseren van de idee van de Eerste Grote Bron en Centrum.

3:6.6

Lijdt de Paradijs-Vader? Ik weet het niet. De Schepper-Zonen kunnen zeer zeker lijden en lijden soms ook, net als stervelingen. De Eeuwige Zoon en de Oneindige Geest lijden in gemodificeerde zin. Ik denk wel dat de Vader lijdt, maar ik kan niet begrijpen hoe; misschien door het persoonlijkheidscircuit of door de individualiteit van de Gedachtenrichters en andere schenkingen van zijn eeuwige natuur. Met betrekking tot het sterfelijk geslacht heeft hij gezegd: ‘In al uw benauwdheden ben ik mede benauwd.’ Het lijdt geen twijfel dat er bij hem een vaderlijk begrijpen en medegevoel bestaat; het is mogelijk dat hij waarlijk lijdt, maar de aard van zijn lijden begrijp ik niet.

3:6.7

De oneindige, eeuwige Regeerder van het universum van universa is kracht, vorm, energie, proces, patroon, beginsel, tegenwoordigheid en geïdealiseerde werkelijkheid. Maar hij is meer: hij is persoonlijk, hij oefent een soevereine wil uit, hij ervaart zijn eigen bewustzijn van goddelijkheid, hij brengt de opdrachten van een scheppend denken tot uitvoering, hij streeft naar de voldoening van het verwezenlijken van een eeuwig voornemen en legt de liefde en toegenegenheid van een Vader aan de dag voor zijn kinderen in het universum. En al deze meer persoonlijke trekken van de Vader kunnen beter worden verstaan wanneer ge deze beschouwt zoals ze geopenbaard zijn in het zelfschenkingsleven van Michael, uw Schepper-Zoon, toen hij geïncarneerd was op Urantia.

3:6.8

God de Vader heeft de mensen lief; God de Zoon dient de mensen; God de Geest inspireert de kinderen van het universum tot het avontuur van het zoeken naar God de Vader op steeds hogere niveaus, langs de wegen die God de Zonen hebben ingesteld door de dienst der genade van God de Geest.

3:6.9

[Als Goddelijk Raadsman aan wie de taak is toegewezen om de openbaring van de Universele Vader te geven, heb ik dit werk voortgezet met deze verhandeling over de eigenschappen van de Godheid.]


◄ 3:5
 
Verhandeling 4 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.