◄ 2:4
Verhandeling 2
2:6 ►

De natuur van God

5. De liefde van God

2:5.1

‘God is liefde.’ Derhalve is zijn enige persoonlijke houding tegenover de aangelegenheden van het universum altijd een reactie van goddelijke liefde. De Vader bemint ons genoeg om ons zijn leven te schenken. ‘Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.’

2:5.2

Het is verkeerd God voor te stellen als iemand die overgehaald wordt om zijn kinderen lief te hebben vanwege de offers van zijn Zonen of de voorspraak van zijn ondergeschikte schepselen, ‘want de Vader zelf heeft u lief.’ In respons op deze vaderlijke liefde stuurt God juist de wonderbaarlijke Richters om in het bewustzijn van mensen te gaan wonen. Gods liefde is universeel: ‘een iegelijk die wil, kome.’ Hij zou willen ‘dat alle mensen behouden worden door te komen tot kennis der waarheid.’ Het is ‘niet zijn wil dat enig mens verloren ga.’

2:5.3

De Scheppers zijn de allereersten die pogen de mens te redden uit de rampzalige situaties die het gevolg zijn van zijn dwaze overtreden van de goddelijke wetten. Gods liefde is van nature een vaderlijke genegenheid; daarom ‘kastijdt hij ons soms in ons eigen belang, opdat wij deel mogen hebben aan zijn heiligheid.’ Bedenkt zelfs in uw zwaarste beproevingen dat ‘in al onze droefenissen hij medebedroefd is.’

2:5.4

God is op goddelijke wijze mild voor zondaren. Wanneer opstandigen terugkeren tot recht-vaardigheid, worden zij in barmhartigheid ontvangen, ‘want onze God zal overvloedig vergeven.’ ‘Ik ben het die al uw overtredingen uitwist om mijnentwil, en ik zal uw zonden niet meer gedenken.’ ‘Ziet hoe de Vader ons heeft liefgehad, dat wij zonen Gods genaamd zouden worden.’

2:5.5

Per slot van rekening is het grootste blijk van Gods goedheid en de allerhoogste reden om hem lief te hebben, het inwonende geschenk van de Vader—de Richter die zo geduldig de dag afwacht dat gij beiden voor eeuwig tot één gemaakt zult worden. Ofschoon ge God niet door onderzoek kunt vinden, zult ge feilloos tot hem worden geloodst indien ge u wilt voegen naar de leiding van de inwonende geest, stap voor stap, leven na leven, universum na universum en eeuw na eeuw, totdat ge eindelijk in de tegenwoordigheid zult staan van de Paradijs-persoonlijkheid van de Universele Vader.

2:5.6

Hoe onredelijk is het God niet te aanbidden omdat de beperkingen der menselijke natuur en de belemmeringen van uw materiële schepping het u onmogelijk maken hem te zien! Er valt een geweldige afstand (fysieke ruimte) af te leggen tussen u en God. Er bestaat eveneens een grote kloof van geestelijk verschil, die moet worden overbrugd. Sta echter, ondanks al wat u lichamelijk en geestelijk scheidt van de persoonlijke tegenwoordigheid Gods in het Paradijs, ook stil bij het indrukwekkende feit dat God in u woont: op zijn eigen wijze heeft hij de kloof reeds overbrugd. Hij heeft een deel van zichzelf, zijn geest, uitgezonden om in u te wonen en zich samen met u in te spannen terwijl gij uw eeuwige loopbaan in het universum volgt.

2:5.7

Ik vind het gemakkelijk en aangenaam om iemand te aanbidden die zo groot is, en zich tegelijk zo liefdevol wijdt aan het verheffend dienen van zijn nederige schepselen. Het is voor mij natuurlijk om iemand lief te hebben die zo machtig is in zijn scheppingswerk en in de beheersing en het bestuur van die schepping, en toch zo volmaakt goed is en zo trouw in de goedertierenheid waarmee hij ons voortdurend overschaduwt. Ik denk dat ik God evenzeer zou liefhebben als hij minder groot en machtig zou zijn, zolang hij zo goed en barmhartig is. Wij beminnen allen de Vader meer om zijn natuur, dan uit waardering voor zijn verbazingwekkende eigenschappen.

2:5.8

Wanneer ik de Schepper-Zonen en de hun ondergeschikte bestuurders gadesla in hun heldhaftige worsteling met de veelsoortige moeilijkheden van de tijd, die inherent zijn aan de evolutie van de universa in de ruimte, bemerk ik dat ik deze lagere bestuurders van de universa een grote, diepe genegenheid toedraag. Per slot van rekening geloof ik dat wij allen, ook de sterfelijke wezens van deze domeinen, de Universele Vader en alle andere goddelijke en menselijke wezens liefhebben, omdat wij inzien dat deze persoonlijkheden ons waarlijk liefhebben. De ervaring dat men liefheeft is in hoge mate een rechtstreekse reactie op de ervaring bemind worden. Omdat ik weet dat God mij liefheeft, zou ik hem boven alles blijven liefhebben, zelfs al zou hij van al zijn eigenschappen van allerhoogste macht, ultimiteit en absoluutheid zijn ontdaan.

2:5.9

De liefde van de Vader volgt ons, nu en door de eindeloze cirkelgang van de eeuwen der eeuwen heen. Wanneer ge de liefdevolle natuur van God overdenkt, is daarop slechts één redelijke, natuurlijke persoonlijkheidsreactie mogelijk: ge zult uw Maker steeds meer gaan liefhebben, ge zult God een liefde gaan schenken die overeenkomt met de liefde die een kind aan zijn aardse ouders geeft, want zoals een vader, een werkelijke vader, een ware vader, zijn kinderen liefheeft, zo heeft de Universele Vader zijn geschapen zonen en dochters lief en zoekt hij aldoor hun welzijn.

2:5.10

De liefde van God is echter een intelligente, vèrziende ouderlijke liefde. De goddelijke liefde functioneert in een geïntegreerd verband met de goddelijke wijsheid en alle andere oneindige kenmerken van de volmaakte natuur van de Universele Vader. God is liefde, maar liefde is niet God. Wij zien de grootste manifestatie van de goddelijke liefde voor stervelingen in de schenking van de Gedachtenrichters, maar uw hoogste openbaring van de liefde van de Vader ziet ge in het geschonken leven van zijn Zoon Michael, toen deze op aarde het ideale geestelijke leven leidde. Het is de inwonende Richter die de liefde van God voor iedere mensenziel individualiseert.

2:5.11

Bij tijden vind ik het haast pijnlijk genoodzaakt te zijn de goddelijke genegenheid van de hemelse Vader voor zijn kinderen in het universum te beschrijven met het menselijke woordsymbool liefde. Ook al is deze term een aanduiding van het hoogste menselijke begrip van verhoudingen van respect en toewijding tussen stervelingen, wordt zij zeer dikwijls gebruikt voor verhoudingen tussen mensen die volstrekt onwaardig zijn en volslagen ongeschikt om te worden aangeduid met een woord dat ook gebruikt wordt voor de weergaloze genegenheid van de levende God voor zijn schepselen in het universum! Hoe ongelukkig is het dat ik niet beschik over een verheven, exclusieve term die de ware natuur en uitgelezen schoonheid van de draagwijdte van de goddelijke genegenheid van de Paradijs-Vader duidelijk zou kunnen maken aan het menselijke verstand.

2:5.12

Wanneer de mens de liefde van een persoonlijke God uit het oog verliest, blijft er van het koninkrijk Gods slechts een koninkrijk van het goede over. Ondanks het feit dat de goddelijke natuur een oneindige eenheid vormt, is liefde het overheersende kenmerk van al Gods persoonlijk handelen met zijn schepselen.


◄ 2:4
 
2:6 ►