◄ 195:5
Verhandeling 195
195:7 ►

Na Pinksteren

6. Het materialisme

195:6.1

Wetenschapsmensen hebben de mensheid onbedoeld in een materialistische paniek gestort; zij hebben een onbezonnen bestorming van de morele bank der eeuwen veroorzaakt, maar deze bank der menselijke ervaring heeft enorme geestelijke middelen: zij kan voldoen aan de eisen die haar gesteld worden. Alleen onnadenkende mensen raken in paniek over de geestelijke activa van het menselijk geslacht. Wanneer de materialistisch-seculiere paniek voorbij is, zal de religie van Jezus niet bankroet blijken te zijn. De geestelijke bank van het koninkrijk des hemels zal geloof, hoop en morele zekerheid uitbetalen aan allen die ‘in Zijn naam’ deze middelen opnemen.

195:6.2

Wat ook het schijnbare conflict tussen het materialisme en de leringen van Jezus moge zijn, ge kunt er zeker van zijn dat het onderricht van de Meester in de komende eeuwen geheel zal zegevieren. In werkelijkheid kan ware religie in geen enkel geschil met de natuurwetenschap verwikkeld raken: zij houdt zich in geen enkel opzicht bezig met materiële zaken. Religie staat eenvoudig neutraal maar welwillend tegenover de wetenschap, terwijl zij zich in de allerhoogste zin bezighoudt met de wetenschapsmens.

195:6.3

Het najagen van loutere kennis, zonder de begeleidende interpretatie door wijsheid en zonder het geestelijk inzicht van de religieuze ervaring, leidt uiteindelijk tot pessimisme en menselijke wanhoop. Een beetje kennis is waarlijk verontrustend.

195:6.4

Op het moment dat dit geschreven wordt, is het ergste van het materialistische tijdperk voorbij: de dageraad van een beter begrip is reeds aangebroken. De beste denkers in de wetenschappelijke wereld zijn al niet meer geheel materialistisch in hun opvatting, maar de gewone man helt nog steeds over tot het materialisme door wat hem vroeger is geleerd. Dit tijdperk van fysisch realisme is echter slechts een voorbijgaande episode in het leven van de mens op aarde. De moderne wetenschap heeft echte religie—het onderricht van Jezus zoals vertaald in het leven van zijn gelovigen—onaangetast gelaten. Al wat de wetenschap heeft gedaan, is het vernietigen van de kinderlijke illusies van de verkeerde interpretaties van het leven.

195:6.5

De natuurwetenschap is een kwantitatieve, religie een kwalitatieve ervaring met betrekking tot het leven van de mens op aarde. De wetenschap houdt zich bezig met verschijnselen; religie met oorsprongen, waarden en doeleinden. Het aanwijzen van oorzaken ter verklaring van fysische verschijnselen is een bekentenis van onwetendheid inzake ultieme werkelijkheden en voert de wetenschapmens ten slotte alleen terug naar de eerste grote oorzaak—de Universele Paradijs-Vader.

195:6.6

De geweldige ommezwaai van een tijdperk van wonderen naar een tijd van machines heeft de mens kennelijk geheel uit het lood geslagen. De schranderheid en handigheid van de onjuiste opvattingen van het mechanisme logenstraffen juist hun eigen machinistische beweringen. De fatalistische behendigheid van het denken van een materialist weerlegt voorgoed zijn beweringen dat het universum een verschijnsel van blinde, doelloze energie zou zijn.

195:6.7

Het mechanistische naturalisme van sommige zogenaamd goed opgeleide mensen en het onnadenkende secularisme van de gewone man houden zich beide uitsluitend bezig met dingen; geen van beide brengt werkelijke waarden, sancties of voldoeningen van geestelijke aard voort, en beide zijn gespeend van geloof, hoop en eeuwige zekerheden. Een van de grote problemen van het moderne leven is dat de mens denkt dat hij het te druk heeft om tijd te vinden voor geestelijke overpeinzing en gebed.

195:6.8

Het materialisme reduceert de mens tot een zielloze automaat en construeert hem tot een louter wiskundig symbool dat een hulpelooze plaats vindt in de mathematische formule van een onromantisch, mechanistisch universum. Maar waar komt dit hele ontzaglijk grote universum der mathematica vandaan zonder Meester Mathematicus? De wetenschap moge uitweiden over het behoud der materie, maar religie bevestigt het behoud van de zielen der mensen—zij heeft te maken met hun ervaring van geestelijke werkelijkheden en eeuwige waarden.

195:6.9

De materialistische socioloog van vandaag overziet gemeenschappen, stelt verslagen daarover op en laat de mensen achter zoals hij ze aantrof. Negentienhonderd jaar geleden zagen ongeletterde Galileeërs hoe Jezus zijn leven gaf als een geestelijke bijdrage aan de innerlijke ervaring van de mens, waarna zij erop uittrokken en het hele Romeinse Rijk ondersteboven keerden.

195:6.10

Religieuze leiders begaan echter een grote vergissing als zij trachten de moderne mens tot geestelijke strijd op te roepen met middeleeuwse trompetstoten. De religie moet zich toerusten met nieuwe, eigentijdse leuzen. Noch de democratie, noch enig ander politiek panacee zal de plaats van geestelijke vooruitgang innemen. Valse religies mogen dan een vermijden van de werkelijkheid zijn, maar in zijn evangelie heeft Jezus de sterfelijke mens vlak voor de toegangspooort gebracht van een eeuwige werkelijkheid van geestelijke voortgang.

195:6.11

De bewering dat bewustzijn uit de materie ‘is opgekomen,’ verklaart niets. Indien het universum louter een mechanisme zou zijn en bewustzijn niet onafhankelijk zou zijn van de materie, zouden we nooit twee verschillende interpretaties van een zelfde waargenomen verschijnsel kunnen hebben. De begrippen waarheid, schoonheid en goedheid zijn niet inherent aan de physica of de chemie. Een machine kan niet weten, en nog veel minder waarheid kennen, naar gerechtigheid hongeren, en goedheid beminnen.

195:6.12

De natuurwetenschap moge fysisch zijn, maar het waarheid bespeurende denken van de wetenschapsmens is dadelijk bovenmaterieel. De materie kent geen waarheid, en ook kan zij barmhartigheid niet liefhebben, noch zich verheugen in geestelijke werkelijkheden. Morele overtuigingen die zijn gegrond op geestelijke verlichting en geworteld in de menselijke ervaring, zijn even reëel en zeker als op fysische waarnemingen gebaseerde mathematische conclusies, alleen op een ander, hoger niveau.

195:6.13

Indien mensen louter machines zouden zijn, zouden ze min of meer uniform reageren op een materieel universum. Individualiteit, laat staan persoonlijkheid, zou non-existent zijn.

195:6.14

Het feit van het absolute mechanisme van het Paradijs in het centrum van het universum van universa, in de tegenwoordigheid van het onbeperkte wilsvermogen van de Tweede Bron en Centrum, verzekert voorgoed dat determinanten niet de enige wetmatigheid van de kosmos zijn. Er is inderdaad materialisme, maar het is niet exclusief; er is mechanisme, maar het is niet onvoorwaardelijk; er is determinisme, maar het bestaat niet alleen.

195:6.15

Het eindige universum van materie zou uiteindelijk uniform en deterministisch worden zonder de gecombineerde tegenwoordigheid van bewustzijn en geest. De invloed van het kosmische bewustzijn injecteert voortdurend spontaneïteit, zelfs in de materiële werelden.

195:6.16

De vrijheid of het initiatief in ieder gebied van bestaan is recht evenredig met de graad van geestelijke invloed en van controle van het kosmische bewustzijn, dat wil zeggen, in de ervaring van de mens, de graad van actualiteit van het doen van de ‘wil van de Vader.’ Dus als ge eenmaal op weg gaat om God te zoeken, is dit het sluitende bewijs dat God u reeds heeft gevonden.

195:6.17

Het oprechte streven naar goedheid, schoonheid en waarheid voert tot God. En iedere wetenschappelijke ontdekking toont aan dat er zowel vrijheid als uniformiteit is in het universum. De ontdekker is vrij geweest om de ontdekking te doen. Het ding dat ontdekt is, is werkelijk en klaarblijkelijk uniform, anders zou het niet als een ding bekend kunnen zijn geworden.


◄ 195:5
 
195:7 ►