Toen Jezus zo plotseling door zijn vijanden werd gearresteerd en zo snel tussen twee dieven werd gekruisigd, raakten zijn apostelen en discipelen geheel van streek. De gedachte dat de Meester in hechtenis was genomen, geboeid, gegeseld, en gekruisigd, was zelfs voor de apostelen te veel. Zij vergaten zijn onderricht en zijn waarschuwingen. Hij mocht dan inderdaad een profeet geweest zijn, ‘machtig in daden en woorden voor God en het ganse volk,’ maar hij kon moeilijk de Messias zijn die, naar zij hoopten, het koninkrijk Israel weer zou oprichten.
Dan komt de opstanding met de verlossing uit hun wanhoop en de terugkeer van hun geloof in de goddelijkheid van de Meester. Keer op keer zien zij hem en spreken zij met hem, en hij neemt hen mee naar de Olijfberg, waar hij afscheid van hen neemt en hun zegt dat hij teruggaat naar de Vader. Hij heeft hun gezegd dat zij in Jeruzalem moeten blijven totdat zij met kracht begiftigd zullen worden—totdat de Geest van Waarheid zal komen. En op de dag van Pinksteren komt deze nieuwe leraar en meteen gaan ze erop uit om hun evangelie met nieuwe kracht te prediken. Zij zijn de onverschrokken en moedige volgelingen van een levende Heer, niet van een dode en verslagen leider. De Meester leeft in de harten van deze evangelisten: God is geen dogma in hun denken, hij is een levende tegenwoordigheid in hun ziel geworden.
‘Voortdurend waren zij elken dag eendrachtig in de tempel, braken het brood aan huis en gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten, en zij loofden God en stonden in de gunst bij het gehele volk. Zij waren allen vervuld van de geest en spraken het woord van God met vrijmoedigheid. En de menigte van hen die geloofden was één van hart en één van ziel; en niemand van hen zei dat enige zaak die hij bezat zijn eigen was, en zij hadden alle dingen gemeenschappelijk.’
Wat is er gebeurd met deze mannen die Jezus had bevestigd en wie hij had opgedragen uit te gaan en het evangelie van het koninkrijk te verkondigen, het vaderschap van God en de broederschap der mensen? Zij hebben een nieuw evangelie; zij staan in vuur en vlam door een nieuwe ervaring; zij zijn vervuld van een nieuwe geestelijke energie. Hun boodschap is plotseling verschoven naar de verkondiging van de verrezen Christus: ‘Jezus van Nazaret, een man u van Godswege aangewezen door machtige werken en wonderen; en deze, naar de bepaalde raad en voorkennis Gods uitgeleverd, hebt gij gekruisigd en gedood. De dingen die God bij monde van alle profeten voorzegd heeft, heeft hij aldus vervuld. Deze Jezus heeft God opgewekt. God heeft hem zowel Heer als Christus gemaakt. En nu hij door de rechterhand Gods verheven is en nu hij van de Vader de belofte van de geest heeft ontvangen, heeft hij deze uitgestort, hetgeen gij ziet en hoort. Komt dan tot berouw, opdat uw zonden uitgedelgd worden; dat de Vader de Christus zende, die voor u bestemd was, Jezus, die de hemel moest opnemen tot de tijden van de wederoprichting van alle dingen.’
Het evangelie van het koninkrijk, de boodschap van Jezus, was plotseling veranderd in het evangelie van de Heer Jezus Christus. Zij verkondigden nu de feiten van zijn leven, dood, en opstanding en predikten de hoop op zijn spoedige wederkomst naar deze wereld om het werk te voleindigen dat hij begonnen was. Aldus had de boodschap van de vroege gelovigen te maken met prediken over de feiten van zijn eerste komst en het onderricht aangaande de hoop op zijn tweede komst, een gebeurtenis waarvan zij dachten dat hij zeer nabij was.
Christus stond op het punt om het credo te worden van de zich snel vormende kerk. Jezus leeft; hij stierf voor de mensen; hij schonk de geest; hij zal wederkomen. Jezus nam al hun gedachten in beslag en bepaalde geheel hun nieuwe Godsbegrip en alle andere dingen. Ze waren veel te enthousiast over het nieuwe leerstuk dat ‘God de Vader is van de Here Jezus’, om zich te bekommeren over de oude boodschap dat ‘God de liefdevolle Vader van alle mensen is,’ zelfs van iedere individuele mens. Het is waar dat er meteen een wonderbaarlijke manifestatie van broederlijke liefde en nog nooit vertoonde goede wil ontstond in deze eerste gemeenten van gelovigen. Het waren echter gemeenschappen van gelovigen in Jezus, geen gemeenschappen van broeders in het familie-koninkrijk van de Vader in de hemel. Hun goede wil ontstond uit de liefde die voortkwam uit hun voorstelling van de zelfschenking van Jezus en niet uit de erkenning van de broederschap der stervelingen. Niettemin waren zij vol vreugde, en hun leven was zo anders en uitzonderlijk, dat alle mensen zich aangetrokken voelden tot hun leer over Jezus. Zij maakten de grote fout dat zij het levende, verhelderende commentaar op het evangelie van het koninkrijk, als het evangelie zelf gebruikten, maar zelfs deze vervanging vormde de grootste godsdienst die de mensheid ooit gekend had.
Onmiskenbaar ontstond er een nieuwe gemeenschap in de wereld. ‘De menigte van hen die tot het geloof gekomen waren, bleven volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, bij het breken van het brood en de gebeden.’ Zij noemden elkaar broeder en zuster; zij begroetten elkaar met een heilige kus; zij zorgden voor de armen. Het was een gemeenschap zowel in het leven als in de eredienst. Zij leefden niet communaal omdat hun dit opgelegd werd, maar omdat zij begeerden hun goederen met hun medegelovigen te delen. Zij verwachtten vol vertrouwen dat Jezus tijdens hun generatie zou terugkomen om de oprichting van het koninkrijk van de Vader te voltooien. Dit spontane met elkander delen van aardse bezittingen, was niet een direct kenmerk van de leer van Jezus; het ontstond doordat deze mannen en vrouwen zo oprecht en vol vertrouwen geloofden dat hij iedere dag terug zou kunnen komen om zijn werk te voltooien en het koninkrijk te voleindigen. Maar de uiteindeljke gevolgen van dit goedbedoelde experiment in ondoordachte broederliefde waren rampzalig en brachten veel leed teweeg. Duizenden ernstige gelovigen verkochten hun eigendommen en deden al hun kapitaalsgoederen en andere productieve bezittingen van de hand. Na verloop van tijd kwam er een einde aan de slinkende hulpbronnen van het Christelijk ‘samen delen’—maar niet aan de wereld. Al heel spoedig hielden de gelovigen in Antiochië een collecte om hun medegelovigen in Jeruzalem voor de hongerdood te behoeden.
In die tijd werd het Avondmaal des Heren gevierd zoals het was ingesteld: dat wil zeggen, men kwam bijeen voor een gezelligheidsmaal in goede kameraadschap, en nam deel aan het sacrament aan het einde van de maaltijd.
Eerst doopten zij in de naam van Jezus; het duurde bijna twintig jaar voor zij begonnen te dopen ‘in de naam van de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest.’ De doop was het enige vereiste om toegelaten te worden tot de gemeenschap der gelovigen. Zij hadden nog geen organisatie: het was eenvoudig de broederschap van Jezus.
Deze Jezus-secte groeide snel en trok opnieuw de aandacht van de Sadduceeën. De Farizeeën bekommerden zich niet erg om de situatie, gezien het feit dat geen van de leringen ook maar enigszins de naleving van de Joodse wetten in de weg stond. Maar de Sadduceeën begonnen de leiders van de Jezus-secte in de gevangenis te werpen, totdat zij ertoe gebracht werden de raad van een van de leidende rabbi’s, Gamaliël, te aanvaarden: ‘Bemoei u niet met deze mensen en laat hen geworden, want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het ten onder gaan; maar indien het uit God is, kunt gij hen niet vernietigen, en loopt ge zelfs het gevaar te moeten ondervinden dat ge tegen God strijdt.’ Men besloot Gamaliëls raad op te volgen, en er volgde een tijd van vrede en rust in Jeruzalem, gedurende welke het nieuwe evangelie over Jezus zich snel verbreidde.
En zo ging alles goed in Jeruzalem, totdat er grote aantallen Grieken uit Alexandrië arriveerden. Twee leerlingen van Rodan kwamen in Jeruzalem aan en maakten vele bekeerlingen onder de Hellenistische Joden. Onder hun eerste bekeerlingen waren Stefanus en Barnabas. Deze bekwame Grieken waren niet zozeer sterk de Joodse visie toegedaan, en zij hielden zich niet al te zeer aan de Joodse wijze van godsverering en andere ceremoniële gebruiken. Het was dan ook het doen en laten van deze Griekse gelovigen dat een einde maakte aan de vreedzame verhouding tussen de broederschap van Jezus en de Farizeeën en Sadduceeën. Stefanus en zijn Griekse metgezel begonnen meer te prediken zoals Jezus had onderricht, en dit bracht hen rechtstreeks in conflict met de Joodse oversten. Toen Stefanus tijdens een van zijn openbare toespraken het aanstootgevende gedeelte van zijn verhandeling bereikte, lieten zij alle formaliteiten van rechtspraak varen en stenigden hem ter plekke.
Stefanus, de leider van de Griekse kolonie van Jezus’ gelovigen in Jeruzalem, werd zo de eerste martelaar van het nieuwe geloof en zijn dood vormde de specifieke oorzaak van de formele organisatie van de vroeg-Christelijke kerk. Deze nieuwe crisis werd opgelost doordat men tot het inzicht kwam dat de gelovigen niet langer een sekte binnen het Joodse geloof konden vormen. Zij waren er het allen over eens dat zij zich van ongelovigen moesten afscheiden; en binnen een maand na de dood van Stefanus was de kerk te Jeruzalem georganiseerd onder het leiderschap van Petrus, terwijl Jakobus, de broer van Jezus, was geïnstalleerd als titulair hoofd.
Daarop braken de nieuwe, meedogenloze vervolgingen door de Joden uit, met het gevolg dat de voortvarende leraren van de nieuwe religie over Jezus, die later in Antiochië de naam Christendom kreeg, uittrokken tot aan de einden van het keizerrijk om Jezus te verkondigen. In het uitdragen van deze boodschap hadden, vóór de tijd van Paulus, de Grieken de leiding; en deze eerste zendelingen, evenals de latere, volgden de route van de tocht van Alexander in vroegere dagen, door via Gaza en Tyrus naar Antiochië te trekken, vervolgens door Klein-Azië naar Macedonië, en toen door naar Rome en naar de verste uithoeken van het rijk.
Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.