◄ 186:1
Verhandeling 186
186:3 ►

Kort voor de kruisiging

2. De houding van de Meester

186:2.1

Toen Jezus gearresteerd werd, wist hij dat zijn werk op aarde, in de gelijkenis van het sterfelijk vlees, beëindigd was. Hij begreep volkomen welke dood hij zou sterven en hij bekommerde zich weinig over de details van zijn zogenaamde verhoren.

186:2.2

Voor het hof van de leden van het Sanhedrin weigerde Jezus antwoord te geven op de verklaringen van meinedige getuigen. Slechts één vraag lokte steeds een antwoord uit, of zij nu door een vriend of door een vijand werd gesteld, en dat was de vraag naar de aard en goddelijkheid van zijn missie op aarde. Wanneer hem gevraagd werd of hij de Zoon van God was, gaf hij steeds antwoord. Hij weigerde standvastig te spreken, toen hij voor de nieuwsgierige, verdorven Herodes stond. Bij Pilatus sprak hij alleen maar, als hij dacht dat Pilatus, of een ander oprecht mens, geholpen zou kunnen worden de waarheid beter te verstaan door wat hij zei. Jezus had zijn apostelen geleerd dat het nutteloos was hun parels voor de zwijnen te werpen, en hij durfde nu in praktijk te brengen wat hij had onderricht. Zijn gedrag in deze uren illustreerde de geduldige overgave van de menselijke natuur, gepaard aan de majestueuze stilte en plechtige waardigheid van de goddelijke natuur. Hij was volkomen bereid met Pilatus elke vraag te bespreken die verband hield met de politieke beschuldigingen die tegen hem waren ingebracht—elke vraag van de landvoogd welks rechtmatigheid hij erkende.

186:2.3

Jezus was ervan overtuigd dat het de wil van de Vader was, dat hij zich aan de natuurlijke, gewone loop der menselijke gebeurtenissen moest onderwerpen, precies zoals ieder sterfelijk mens dat moet, en daarom weigerde hij zelfs zijn zuiver menselijke vermogens tot welsprekende overreding te gebruiken om invloed uit te oefenen op de uitkomst van de kuiperijen van zijn maatschappelijk kortzichtige en geestelijk verblinde medestervelingen. Ofschoon Jezus leefde en stierf op Urantia, was zijn gehele menselijke loopbaan van begin tot einde een schouwspel dat bedoeld was om het gehele universum dat hij had geschapen en onophoudelijk in stand houdt, te beïnvloeden en te instrueren.

186:2.4

Deze kortzichtige Joden riepen op onbetamelijke wijze om de dood van de Meester, terwijl hij daar in een vreselijk zwijgen de sterfscene van een natie—het volk van zijn eigen aardse vader—gadesloeg.

186:2.5

Jezus had het soort menselijk karakter verworven dat zijn kalmte kon bewaren en zijn waardigheid kon laten gelden ondanks voortdurende, ongerechtvaardigde beledigingen. Hij was niet te intimideren. Toen hij voor het eerst door de dienaar van Annas mishandeld werd, had hij alleen gesuggereerd dat het gepast zou zijn getuigen op te roepen, die naar behoren tegen hem zouden kunnen getuigen.

186:2.6

Van het begin tot het einde van zijn zogenaamde verhoor door Pilatus, konden de toeschouwende hemelse heerscharen zich niet weerhouden naar het universum de beschrijving uit te zenden van het schouwspel ‘Pilatus terechtstaand voor Jezus.’

186:2.7

Toen hij voor Kajafas stond en alle verklaringen van de meinedige getuigen nietig waren gebleken, aarzelde Jezus niet de vraag van de hogepriester te beantwoorden, en hen daardoor door zijn eigen verklaring de gegevens te verschaffen die zij zich wensten als grond waarop zij hem schuldig konden bevinden aan godslastering.

186:2.8

De Meester toonde niet het minste blijk van belangstelling voor de goedbedoelde, maar halfslachtige pogingen van Pilatus om zijn vrijlating te bewerkstelligen. Hij had werkelijk medelijden met Pilatus en trachtte oprecht zijn verduisterde denken te verlichten. Hij bleef volkomen passief onder ieder beroep dat de Romeinse gouverneur op de Joden deed om hun beschuldigingen van misdrijven in te trekken. Gedurende deze gehele treurige beproeving was zijn gedrag van een eenvoudige waardigheid en beheerste majesteit. Hij wilde er zelfs niet op zinspelen, toen hem gevraagd werd of hij ‘de koning der Joden’ was, dat zij die zijn moordenaars zouden worden, onoprecht waren. Zonder er veel aan toe te voegen, aanvaardde hij die betiteling, wel wetende dat waar zij verkozen hadden hem te verwerpen, hij de laatste zou zijn om werkelijk hun nationale leider te kunnen zijn, zelfs niet in geestelijke zin.

186:2.9

Jezus zei weinig gedurende deze verhoren, maar hij zei genoeg om alle stervelingen het soort menselijke karakter te tonen dat de mens kan vervolmaken in partnerschap met God en om aan het gehele universum te openbaren op welke wijze God manifest kan worden in het leven van de geschapen mens, wanneer zulk een mens waarlijk verkiest de wil van de Vader te doen en daardoor een actieve zoon wordt van de levende God.

186:2.10

Zijn liefde voor onwetende stervelingen wordt volledig onthuld door zijn geduld en grote zelfbeheersing onder de hoon, slagen en stompen van de ruwe soldaten en de onnadenkende dienaren. Hij werd zelfs niet boos toen zij hem blinddoekten, hem spottend in het gezicht sloegen en riepen: ‘Profeteer ons wie je geslagen heeft.’

186:2.11

Pilatus sprak meer naar waarheid dan hij zelf bevroedde, toen hij Jezus, nadat deze gegeseld was, aan de menigte toonde en riep: ‘Zie de mens!’ De door vrees bevangen Romeinse gouverneur had er inderdaad weinig vermoeden van dat juist op dat moment het universum in de houding stond, starend naar dit uitzonderlijke schouwspel—zijn geliefde Soeverein die in zulk een vernedering werd blootgesteld aan de hoon en slagen van zijn verblinde, verworden sterfelijke onderdanen. En terwijl Pilatus sprak, weerklonk door gans Nebadon ‘Zie de God en de mens!’ Sinds die dag zijn overal in het universum ontelbare miljoenen die mens blijven aanschouwen, terwijl de God van Havona, de allerhoogste regeerder over het universum van universa, de man van Nazaret aanvaardt als de bevrediging van het ideaal van de sterfelijke schepselen van dit plaatselijk universum in tijd en ruimte. In zijn weergaloze leven openbaarde hij aldoor God aan de mens. Nu, in deze laatste episoden van zijn loopbaan als sterveling en in zijn dood daarna, openbaarde hij op een nieuwe, ontroerende wijze de mens aan God.


◄ 186:1
 
186:3 ►