◄ 173:1
Verhandeling 173
173:3 ►

Maandags in Jeruzalem

2. Het gezag van de Meester wordt betwist

173:2.1

Die zondag waren de Joodse leiders zozeer overweldigd geweest door de triomfantelijke intocht in Jeruzalem, dat zij ervan afzagen Jezus te arresteren. En ook vandaag werd de inhechtenisneming van de Meester door deze opzienbarende tempelreiniging doeltreffend opgeschort. Dag na dag nam het besluit van de oversten der Joden om hem te liquideren vastere vorm aan, maar ze waren verward door hun vrees voor twee zaken, en dit maakte dat het uur waarop zij zouden toeslaan, werd uitgesteld. De overpriesters en schriftgeleerden waren niet genegen Jezus in het openbaar gevangen te nemen, uit vrees dat de menigte zich in een uitbarsting van haat tegen hen zou keren; verder waren zij ook doodsbang dat er een beroep op de Romeinse soldaten van de wacht zou worden gedaan om een volksopstand te onderdrukken.

173:2.2

Op de middagzitting van het Sanhedrin werd eenstemmig besloten dat Jezus met spoed uit de weg geruimd diende te worden, aangezien geen enkele vriend van de Meester bij deze vergadering aanwezig was. Zij konden het echter niet eens worden over het tijdstip en de manier waarop hij in hechtenis moest worden genomen. Ten slotte kwamen zij overeen vijf groepjes te formeren die zich onder het volk zouden mengen en zouden trachten Jezus in zijn onderricht te verstrikken, of hem op andere wijze in de ogen van zijn toehoorders in diskrediet te brengen. Dus begaf zich omstreeks twee uur, op het moment dat Jezus juist aan zijn verhandeling over ‘De vrijheid van het zoonschap’ was begonnen, een groepje van deze oudsten van Israel naar Jezus toe. Toen zij bij hem waren aangekomen, vielen ze hem op de gebruikelijke wijze in de rede door de volgende vraag te stellen: ‘Op grond van welk gezag doet gij deze dingen? Wie heeft u dit gezag verleend?’

173:2.3

Het was alleszins gepast dat de tempelbeheerders en beambten van het Sanhedrin deze vraag aan iemand stelden die zich de vrijheid veroorloofde te onderrichten en op te treden op de uitzonderlijke manier die kenmerkend was geweest voor Jezus, vooral met betrekking tot zijn recente optreden bij de zuivering van de tempel van alle handelsactiviteiten. De handelaars en geldwisselaars opereerden allen met een vergunning die hun rechtstreeks door de hoogste gezagsdragers was verleend, en waarbij een zeker percentage van hun winst rechtstreeks in de schatkist van de tempel diende te komen. Vergeet niet dat gezag het parool was voor het hele Jodendom. De profeten wekten altijd veel beroering omdat zij zich stoutmoedig aanmatigden zonder gezag te leren, zonder dat zij behoorlijk op de rabbijnse academies waren onderricht en vervolgens op de voorgeschreven wijze door het Sanhedrin waren bevestigd in hun ambt. Het ontbreken van deze machtiging werd, wanneer iemand op eigen gezag in het openbaar ging prediken, beschouwd als een teken van domme aanmatiging of als openlijke rebellie. In die tijd kon uitsluitend het Sanhedrin een oudste of leraar in zijn ambt bevestigen, en zo’n plechtigheid diende plaats te vinden in aanwezigheid van ten minste drie personen die voordien op dezelfde wijze waren bevestigd. Deze bevestiging verleende de leraar de titel ‘rabbi’ en gaf hem tevens de bevoegdheid als rechter op te treden, om ‘alle zaken die hem ter berechting werden voorgelegd te verbinden of te ontbinden.’

173:2.4

De oversten van de tempel kwamen op dit middaguur niet alleen tot Jezus om zijn leer aan te vechten, maar ook zijn daden. Jezus wist heel goed dat deze zelfde mannen publiekelijk hadden onderricht dat zijn gezag voor het geven van onderricht van Satan afkomstig was en dat al zijn machtige werken door de kracht van de vorst der duivels waren teweeggebracht. Daarom stelde de Meester, alvorens hun vraag te beantwoorden, hun een tegenvraag. Hij zei: ‘Ik zou u ook graag één vraag willen stellen en wanneer gij mij daarop zult antwoorden, zal ik u eveneens zeggen op grond van welk gezag ik deze werken doe. De doop van Johannes, vanwaar was deze? Ontving Johannes zijn gezag uit de hemel of van de mensen?’

173:2.5

Toen zijn ondervragers dit hoorden, gingen ze terzijde om gezamenlijk te overleggen hoe ze hierop moesten antwoorden. Zij hadden gedacht Jezus tegenover de menigte in verlegenheid te brengen, doch nu waren zij zelf, ten overstaan van allen die op dat moment in de voorhof van de tempel bijeen waren, niet weinig in verwarring. Hun onbehagen kwam wel zeer duidelijk tot uitdrukking toen zij zich weer tot Jezus wendden en zeiden: ‘Wat de doop van Johannes aangaat, daarop kunnen wij geen antwoord geven; wij weten het niet.’ Zij gaven de Meester dit antwoord omdat zij onder elkaar hadden overlegd: indien wij zeggen, uit de hemel, dan zal hij zeggen, waarom geloofde gij hem dan niet, en wij lopen de kans dat hij er dan nog aan toe zal voegen dat hij zijn gezag van Johannes ontvangen heeft; en indien wij zeggen, van de mensen, dan zou de menigte zich wel eens tegen ons kunnen keren, want de meesten zijn van mening dat Johannes een profeet was. En dus zagen zij zich genoodzaakt voor Jezus en voor het volk te bekennen dat zij, de godsdienstleraren en leiders van Israel, geen oordeel over de zending van Johannes konden (of wilden) uitspreken. Toen zij dit gezegd hadden, zag Jezus op hen neer en zei: ‘Dan zeg ik u ook niet op wiens gezag ik deze dingen doe.’

173:2.6

Jezus was helemaal niet van plan geweest zich voor zijn gezag op Johannes te beroepen: Johannes was nooit door het Sanhedrin aangesteld. Het gezag van Jezus kwam uit hemzelf voort en uit de eeuwige allerhoogste macht van zijn Vader.

173:2.7

Toen hij deze methode hanteerde om met zijn tegenstanders om te gaan, had Jezus niet de bedoeling de vraag te ontwijken. Op het eerste gezicht moge het lijken alsof hij zich schuldig maakte aan een meesterlijke uitvlucht, maar dit was niet het geval. Jezus was nooit bereid om op onbillijke wijze voordeel op iemand te behalen, zelfs niet wanneer het zijn vijanden betrof. Met deze schijnbare ontwijking gaf hij in feite al zijn toehoorders antwoord op de vraag van de Farizeeën naar het gezag dat aan zijn zending ten grondslag lag. Zij hadden beweerd dat hij zijn werk op gezag van de vorst der duivels verrichtte. Jezus had bij herhaling gesteld dat al zijn onderricht en zijn werken verricht werden door de kracht en op het gezag van zijn Vader in de hemel. Dit nu weigerden de Joodse leiders te accepteren en zij trachtten hem in het nauw te drijven door hem te laten erkennen dat hij een onofficiële leraar was, daar hij nooit door het Sanhedrin bekrachtigd was. Door de Farizeeën te antwoorden zoals hij deed, terwijl hij geen aanspraak maakte op een aan Johannes ontleend gezag, stelde Jezus het volk zo tevreden, door de logische gevolgtrekking, dat de poging van zijn vijanden om hem in een valstrik te laten lopen zich tegen henzelf keerde en maakte dat zij in de ogen van alle aanwezigen in achting daalden.

173:2.8

Het was dan ook dit talent van de Meester om zijn tegenstanders aan te pakken, dat maakte dat zij zo bevreesd voor hem waren. Die dag probeerden ze het niet meer met nog andere vragen: zij trokken zich terug om nader met elkaar te overleggen. De mensen doorzagen echter snel de oneerlijkheid en onoprechtheid die achter deze vragen van de Joodse oversten schuilgingen. Zelfs het gewone volk moest wel het verschil zien tussen de morele majesteit van de Meester en de arglistige huichelarij van zijn vijanden. Maar de tempelreiniging had er wel voor gezorgd dat de Sadduceeën de zijde gekozen hadden van de Farizeeën en nu bereid waren met hen het plan uit te werken om Jezus uit de weg te ruimen. En de Sadduceeën vormden nu de meerderheid in het Sanhedrin.


◄ 173:1
 
173:3 ►