◄ 172:2
Verhandeling 172
172:4 ►

Het binnengaan van Jeruzalem

3. Het vertrek naar Jeruzalem

172:3.1

Betanië lag op ongeveer drie en een halve kilometer van de tempel, en om ongeveer half twee die zondagmiddag maakte Jezus zich gereed om naar Jeruzalem te vertrekken. Hij voelde een grote genegenheid voor Betanië en de eenvoudige mensen die daar woonden. Nazaret, Kafarnaüm en Jeruzalem hadden hem verworpen, maar Betanië had hem aanvaard en in hem geloofd. Juist in dit kleine dorp, waar haast iedere man, vrouw, en kind geloofde, had hij dan ook verkozen het machtigste werk van zijn verblijf op aarde, de opwekking van Lazarus te verrichten. Hij had Lazarus niet opgewekt opdat de dorpelingen zouden gaan geloven, maar veeleer omdat zij reeds geloofden.

172:3.2

Jezus had de hele morgen nagedacht over zijn binnengaan van Jeruzalem. Tot dusver had hij altijd getracht alle openlijke hulde die hem als de Messias werd betoond te onderdrukken, maar nu lag het anders: hij naderde het einde van zijn loopbaan in het vlees, zijn doodvonnis was door het Sanhedrin geveld, en het kon geen kwaad meer indien hij zijn discipelen toestond hun gevoelens de vrije loop te laten, precies zoals zou kunnen gebeuren indien hij verkoos een officiële, publieke intocht in de stad te doen.

172:3.3

Jezus nam het besluit tot deze openlijke intocht in Jeruzalem niet als een laatste poging om in de gunst van het volk te komen en evenmin als een laatste greep naar de macht. Ook deed hij het niet helemaal en al om de menselijke verlangens van zijn discipelen en apostelen te bevredigen. Jezus hield er geen van de illusies van een fantast en dromer op na; hij wist heel goed waar dit bezoek op uitlopen zou.

172:3.4

Toen hij had besloten om een openlijke intocht in Jeruzalem te houden, stond de Meester voor de noodzaak een geschikte methode te kiezen om dit besluit uit te voeren. Jezus overdacht de vele min of meer tegenstrijdige zogenoemde Messiaanse profetieën, doch er leek er maar één te zijn die ook maar enigszins passend was voor hem om na te volgen. De meeste van deze profetische uitspraken beschreven een koning, de zoon en opvolger van David, een stoutmoedig en strijdlustig wereldlijk bevrijder van gans Israel van het juk van vreemde overheersing. Er was echter één plaats in de Schrift die wel eens met de Messias in verband was gebracht door diegenen die overhelden naar de geestelijke opvatting van zijn zending, en Jezus meende dat deze tekst hem als leidraad kon dienen voor zijn voorgenomen intocht in Jeruzalem, zonder dat hij met zichzelf in strijd zou raken. Deze tekst was te vinden in Zacharia en luidde: ‘Jubel luide, gij dochter Sions, juich, dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u. Hij is rechtvaardig en brengt verlossing. Hij komt nederig, rijdende op een ezel, een veulen, het jong van een ezelin.’

172:3.5

Een krijgsman-koning trok altijd te paard een stad binnen; een koning op vredes- of vriendschapsmissie deed zijn intrede altijd rijdende op een ezel. Jezus wilde zijn intocht in Jeruzalem niet als een man te paard maken, maar hij was bereid in vrede en welwillendheid zijn intrede te maken als de Zoon des Mensen op een ezel.

172:3.6

Jezus had lang geprobeerd om door recht op het doel afgaand onderricht zijn apostelen en discipelen ervan te doordringen dat zijn koninkrijk niet van deze wereld was, dat het een zuiver geestelijke aangelegenheid was, maar hij was in deze poging niet geslaagd. Nu wilde hij hetgeen hij door onomwonden persoonlijk onderricht niet had gekund, door een symbolische handeling trachten te bereiken. Dienovereenkomstig riep Jezus direct na het middagmaal Petrus en Johannes bij zich en droeg hen op naar Betfage te gaan, een dorpje in de buurt, iets van de hoofdweg af gelegen, niet ver ten noordwesten van Betanië; verder zei hij hun: ‘Ga naar Betfage en wanneer jullie bij de kruising zijn gekomen, zullen jullie daar een mannelijk veulen van een ezelin vastgebonden vinden. Maak het los en breng het hier. Als iemand jullie vraagt waarom jullie dat doen, zeg dan alleen maar: “De Meester heeft het nodig.”’ Toen de beide apostelen naar Betfage waren gegaan, zoals de Meester hun had opgedragen, vonden zij het veulen op straat vastgebonden naast zijn moeder, dichtbij een huis op de hoek. Terwijl Petrus het veulen begon los te maken, kwam de eigenaar naar hen toe en vroeg waarom zij dit deden; toen Petrus hem antwoordde zoals Jezus hun had opgedragen, zei de man: ‘Als uw Meester Jezus uit Galilea is, mag hij het veulen hebben.’ Zo kwamen zij met het veulen terug.

172:3.7

Tegen deze tijd hadden zich enkele honderden pelgrims rond Jezus en zijn apostelen geschaard. Sinds halverwege de morgen waren de Paasfeestgangers die langs kwamen, hier blijven wachten. Ondertussen hadden David Zebedeüs en enkelen van zijn vroegere koeriers zich tot taak gesteld om haastig naar Jeruzalem te gaan, waar zij onder de menigte pelgrims die een bezoek aan de tempel brachten niet zonder gevolg het nieuws lieten rondgaan dat Jezus van Nazaret een triomfantelijke intocht in de stad zou houden. Dientengevolge stroomden vele duizenden van deze bezoekers naar buiten om deze veelbesproken profeet en wonderdoener, van wie sommigen geloofden dat hij de Messias was, te begroeten. De ontmoeting van deze menigte uit Jeruzalem met Jezus en de schare die naar de stad toeging, vond plaats juist nadat Jezus en de schare met hem over de kruin van de Olijfberg heen waren en begonnen waren aan de afdaling naar de stad.

172:3.8

Toen de optocht uit Betanië op weg ging, heerste er groot enthousiasme onder de feestelijke schare van discipelen, gelovigen, en pelgrims naar Jeruzalem, van wie velen uit Galilea en Perea afkomstig waren. Vlak voor hun vertrek verschenen nog de twaalf vrouwen van het oorspronkelijke vrouwenkorps ten tonele, vergezeld door enkelen van hun medewerksters, en ook dezen sloten zich aan bij deze unieke optocht, die in grote vreugde naar de stad trok.

172:3.9

Voor zij op weg gingen, legden de tweelingzonen van Alfeüs hun mantels over de ezel en hielden het dier vast terwijl de Meester opsteeg. Terwijl de optocht zich voortbewoog naar de top van de Olijfberg, wierp de menigte feestgangers hun klederen over de weg en droegen takken van de nabije bomen aan om een ereloper te maken voor de ezel die de koninklijke Zoon droeg, de beloofde Messias. Terwijl de blijde menigte voorttrok naar Jeruzalem, begon men te zingen, of liever met luider stem gezamenlijk de Psalm te reciteren: ‘Hosanna, de zoon van David; gezegend is hij die komt in de naam des Heren. Hosanna in den hoge. Gezegend het koninkrijk dat uit de hemel nederdaalt.’

172:3.10

Tijdens de tocht was Jezus vrolijk en opgewekt, tot hij de top van de Olijfberg bereikte waar de stad en de torens van de tempel in het volle zicht kwamen; daar liet de Meester de optocht halt houden en een grote stilte daalde over allen neer toen ze hem zagen wenen. Neerkijkend op de grote schare die uit de stad kwam om hem te begroeten, zei de Meester, ten zeerste ontroerd en met tranen in zijn stem: ‘O Jeruzalem, indien gij, ja gij, maar wist, tenminste op deze dag, uw dag, wat tot uw vrede dient en wat ge zo vrijelijk had kunnen krijgen! Maar nu zullen deze heerlijkheden spoedig verborgen zijn voor uw ogen. Ge staat op het punt de Zoon des Vredes te verwerpen en het evangelie van redding de rug toe te keren. Spoedig zullen de dagen over u komen waarin uw vijanden loopgraven rondom u zullen aanleggen en u van alle zijden zullen belegeren; zij zullen u volkomen verwoesten, zo volkomen dat geen steen op de ander gelaten zal worden. Dit alles zal u overkomen omdat ge de tijd van uw goddelijke visitatie niet hebt verstaan. Ge staat op het punt de gave Gods te verwerpen, en alle mensen zullen u verwerpen.’

172:3.11

Toen hij had gesproken, begonnen zij aan de afdaling van de Olijfberg en spoedig sloot zich nu de menigte van bezoekers uit Jeruzalem bij hen aan, die met palmtakken wuifden en hosanna riepen en op nog andere manieren hun vrolijkheid en welgezindheid lieten blijken. De Meester had niet geregeld dat deze scharen vanuit Jeruzalem hen tegemoet zouden komen, dit was het werk van anderen.

172:3.12

Hij beraamde nooit iets dramatisch. Onder de menigte die de stad uitstroomde om de Meester te verwelkomen, waren ook velen van de Farizeeën en van zijn andere vijanden. Dezen waren dermate verontrust door deze plotselinge, onverwachte uitbarsting van toejuichingen door het volk, dat zij bang waren hem in hechtenis te nemen, vrezende dat zo’n daad het volk tot een onbezonnen, openlijke opstand zou brengen. Zij waren zeer beducht voor de instelling van de grote aantallen bezoekers die veel over Jezus gehoord hadden en van wie velen in hem geloofden.

172:3.13

Toen zij Jeruzalem naderden, begon de menigte zich nog heviger te roeren, zozeer zelfs, dat enkelen van de Farizeeën zich een weg baanden tot naast Jezus en zeiden: ‘Leraar, ge moet uw discipelen bestraffen en hen aansporen zich betamelijker te gedragen.’ Jezus antwoordde: ‘Het is geheel terecht dat deze kinderen de Zoon des Vredes, die door de overpriesters verworpen is, verwelkomen. Het zou nutteloos zijn hen te laten zwijgen, anders gaan de stenen hier langs de weg wel in hun plaats roepen.’

172:3.14

De Farizeeën spoedden zich voor de optocht uit om zich weer bij het Sanhedrin te voegen dat op dat ogenblik zitting hield in de tempel, en brachten aan hun metgezellen verslag uit met de woorden: ‘Ziet, niets van wat wij doen is van enig nut: deze Galileeër verijdelt al onze plannen. De mensen zijn gek van hem geworden: als wij deze onnozele lieden geen halt toeroepen, zal de hele wereld hem gaan volgen.’

172:3.15

In werkelijkheid had deze oppervlakkige, spontane uitbarsting van enthousiasme onder het volk geen diepe betekenis. Ofschoon dit welkom vreugdevol en oprecht gemeend was, vormde het geen enkel bewijs van een werkelijke of diepgewortelde overtuiging in de harten van deze feestvierende menigte. Deze zelfde volksmassa ’s waren evenzeer bereid Jezus later in de week snel te verwerpen, toen het Sanhedrin eenmaal krachtig en vastbesloten stelling had genomen tegen hem, en toen zij gedesillusioneerd waren—toen zij gingen beseffen dat Jezus niet het koninkrijk ging oprichten dat overeenstemde met hun lang gekoesterde verwachtingen.

172:3.16

De gehele stad was echter enorm in beroering geraakt, zodat iedereen vroeg: ‘Wie is deze man?’ En de menigte antwoordde: ‘Dit is de profeet uit Galilea, Jezus van Nazaret.’


◄ 172:2
 
172:4 ►