◄ 171:7
Verhandeling 171
172:0 ►

Op weg naar Jeruzalem

8. De gelijkenis van de ponden

171:8.1

Zij vertrokken pas tegen de middag uit Jericho, daar zij de vorige avond laat waren opgebleven terwijl Jezus Zacheüs en diens gezin het evangelie van het koninkrijk onderrichtte. Ongeveer halverwege de weg die omhoog liep naar Betanië, hield de groep stil voor het middagmaal, terwijl de menigte doorging naar Jeruzalem, niet wetende dat Jezus en de apostelen die nacht op de Olijfberg zouden blijven.

171:8.2

Anders dan de gelijkenis van de talenten die voor alle discipelen bedoeld was, werd de gelijkenis van de ponden meer in het bijzonder tot de apostelen gericht; zij was grotendeels gebaseerd op de ervaring van Archelaüs en diens vergeefse poging om de heerschappij over het koninkrijk Judea te verkrijgen. Dit is een van de weinige gelijkenissen van de Meester die inderdaad teruggaat op een historische figuur. Het was niet zo vreemd dat zij aan Archelaüs dachten, omdat het huis van Zacheüs in Jericho vlakbij het rijk versierde paleis van Archelaüs stond, en ook liep zijn aquaduct langs de weg die zij bij hun vertrek uit Jericho hadden genomen.

171:8.3

Jezus zei: ‘Jullie denken dat de Zoon des Mensen opgaat naar Jeruzalem om een koningschap te ontvangen, maar ik zeg jullie dat je gedoemd bent hierin teleurgesteld te worden. Herinneren jullie je niet het verhaal van een zekere vorst die naar een ver land toog om een koningschap voor zichzelf in ontvangst te nemen, maar nog voor hij kon terugkeren zonden de burgers van zijn provincie, die hem in hun hart reeds hadden afgewezen, een gezantschap achterna met de woorden: ‘Wij willen niet dat deze man over ons zal regeren.’ Zoals deze koning werd afgewezen als wereldlijk regeerder, zo zal de Zoon des Mensen verworpen worden als geestelijk regeerder. En opnieuw zeg ik jullie dat mijn koninkrijk niet van deze wereld is; indien de Zoon des Mensen echter het geestelijk bestuur over zijn volk gekregen had, zou hij dit koninkrijk van mensenzielen aanvaard hebben en zou hij geregeerd hebben over zulk een rijk van mensenharten. Ondanks het feit dat zij mijn geestelijke heerschappij over hen verwerpen, zal ik eens terugkomen om van anderen zulk een geest-koninkrijk te ontvangen als mij nu wordt ontzegd. Jullie zullen zien dat de Zoon des Mensen nu verworpen wordt, maar in een ander tijdperk zal hetgeen de kinderen Abrahams nu verwerpen, aangenomen en verheerlijkt worden.

171:8.4

‘Evenals de afgewezen edelman uit deze gelijkenis, wil ik nu mijn twaalf dienaren, mijn speciale rentmeesters, bij mij roepen om hun ieder de som van één pond in handen te geven, en ik raad ieder aan mijn aanwijzingen goed ter harte te nemen zodat jullie ijverig met de je toevertrouwde gelden handeldrijft gedurende de tijd dat ik afwezig zal zijn, zodat je met het bereikte resultaat je rentmeesterschap zult kunnen rechtvaardigen wanneer ik terugkom en er rekenschap van jullie gevraagd zal worden.

171:8.5

‘En zelfs indien deze verworpen Zoon niet terugkomt, zal er een andere Zoon gezonden worden om dit koningschap in ontvangst te nemen en deze Zoon zal jullie dan allen ontbieden om verslag van jullie rentmeesterschap in ontvangst te nemen en verblijd te worden met hetgeen jullie gewonnen hebt.

171:8.6

‘Toen deze rentmeesters later bijeengeroepen werden om verantwoording af te leggen, kwam de eerste naar voren en zei: “Heer, uw pond heb ik vertienvoudigd.” Hierop sprak zijn meester: “Goed gedaan, ge zijt een goede dienaar; en omdat ge bewezen hebt in deze zaak getrouw te zijn geweest, zal ik u over tien steden plaatsen.” En de tweede kwam naar voren en zei: “Uw pond dat gij mij achtergelaten hebt, is vervijfvoudigd.” En de meester sprak: “Ik zal u dienovereenkomstig over vijf steden stellen.” Zo ging het ook met de andere dienaren, totdat de laatste die ter verantwoording geroepen werd, zijn verslag uitbracht en zei: “Heer, zie hier is uw pond, dat ik veilig bewaard heb, opgeborgen in deze doek. Dit heb ik gedaan omdat ik bang voor u was: ik meende dat het onredelijk van u was om op te nemen waar ge niet ingelegd hebt en om te willen oogsten waar ge niet gezaaid hebt.” Toen zei deze heer: “Gij nalatige en ontrouwe dienaar, ik zal u naar uw eigen woorden oordelen. Ge wist dat ik oogst waar ik ogenschijnlijk niet gezaaid heb; daarom wist ge ook dat deze verantwoording van u geëist zou worden. Nu ge dit wist had ge tenminste mijn geld op de bank kunnen zetten, zodat ik het bij mijn terugkomst met behoorlijke rente terug had kunnen krijgen.”

171:8.7

‘Daarop zei deze heerser tot degenen die in de buurt stonden: “Neem deze luie dienaar het geld af en geef het aan hem die tien ponden heeft.” Toen ze de meester eraan herinnerden dat deze dienaar reeds tien ponden had, zei hij: “Aan ieder die heeft zal meer gegeven worden, maar van hem die niet heeft, zal zelfs datgene worden afgenomen wat hij heeft.”

171:8.8

Toen wilden de apostelen van hem het verschil horen tussen de betekenis van deze gelijkenis en die van de vroegere parabel van de talenten, maar in antwoord op hun vele vragen, wilde Jezus alleen zeggen: ‘Overweegt deze woorden goed in jullie hart, terwijl ieder van jullie achter hun ware betekenis tracht te komen.’

171:8.9

Het was Natanael die in latere jaren de betekenis van deze twee gelijkenissen zeer goed onderwees, en zijn onderricht in de volgende conclusies samenvatte:

171:8.10

1. Bekwaamheid is de praktische maat voor de kansen in het leven. Ge zult nooit verantwoordelijk gehouden worden voor hetgeen uw bekwaamheden te boven gaat.

171:8.11

2. Getrouwheid is de feilloze maat voor menselijke betrouwbaarheid. Hij die getrouw is in kleine dingen, zal waarschijnlijk ook getrouwheid aan de dag leggen in alles wat met zijn gaven overeenstemt.

171:8.12

3. De Meester geeft een geringere beloning voor geringere getrouwheid wanneer de kansen gelijk zijn.

171:8.13

4. Hij geeft een gelijke beloning voor gelijke getrouwheid ook wanneer de kansen geringer zijn.

171:8.14

Toen zij klaar waren met hun middagmaal, en toen de menigte volgelingen doorgegaan was naar Jeruzalem, wees Jezus, daar voor de apostelen staande in de schaduw van een overhangende rots langs de weg, met opgewekte waardigheid en minzame majesteit naar het westen en zei: ‘Kom, broeders, laten wij verder gaan en Jeruzalem binnengaan om daar te ontvangen wat ons wacht; aldus zullen wij in alle dingen de wil van de hemelse Vader volbrengen.’

171:8.15

En dus hervatten Jezus en zijn apostelen hun tocht, de laatste tocht van de Meester naar Jeruzalem in de gelijkenis van het vlees van de sterfelijke mens.


◄ 171:7
 
Verhandeling 172 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.