◄ 171:6
Verhandeling 171
171:8 ►

Op weg naar Jeruzalem

7. ‘Terwijl Jezus voorbijging’

171:7.1

Jezus straalde opgewektheid uit waar hij ook kwam. Hij was vol genade en waarheid. Zijn metgezellen bleven zich verwonderen over de beminnelijke woorden die over zijn lippen kwamen. Wellevendheid kunt ge aankweken, maar beminnelijkheid is het aroma van vriendelijkheid dat een van liefde vervulde ziel verspreidt.

171:7.2

Goedheid dwingt altijd respect af, maar als zij zonder gratie is, weert ze genegenheid dikwijls af. Goedheid is alleen universeel aantrekkelijk wanneer zij gepaard gaat met beminnelijkheid. En goedheid is alleen effectief wanneer zij aantrekkelijk is.

171:7.3

Jezus begreep de mensen werkelijk: daarom kon hij echte sympathie aan de dag leggen en oprecht medegevoel tonen. Maar hij koesterde zelden medelijden. Hoewel zijn compassie grenzeloos was, was zijn sympathie praktisch, persoonlijk en opbouwend. Zijn vertrouwdheid met lijden maakte hem nooit onverschillig, en hij kon bedroefde zielen van dienst zijn zonder hun zelfmedelijden te vergroten.

171:7.4

Jezus kon de mensen zo goed helpen, omdat hij zo echt van hen hield. Hij had iedere man, iedere vrouw en ieder kind waarlijk lief. Hij kon zulk een ware vriend zijn door zijn opmerkelijke inzicht—hij wist precies wat er in het hart en het bewustzijn van de mens omging. Hij was een belangstellend en scherp waarnemer. Hij was een expert in het begrijpen van menselijke behoeften, bedreven in het ontdekken van menselijke verlangens.

171:7.5

Jezus was nooit gehaast. Hij had tijd om zijn medemensen te bemoedigen ‘terwijl hij voorbij ging.’ Hij stelde zijn vrienden altijd op hun gemak. Hij kon innemend luisteren. Hij hield zich nooit op met bemoeizuchtig graven in de ziel van zijn metgezellen. Wanneer hij het hongerige denken van de mensen verkwikte en hun dorstige zielen laafde, hadden degenen die zijn weldaden ontvingen niet zozeer het gevoel dat zij bekentenissen aan hem deden, als wel dat zij overleg met hem pleegden. Zij stelden een onbegrensd vertrouwen in hem omdat zij zagen hoeveel vertrouwen hij in hen had.

171:7.6

Hij scheen nooit nieuwsgierig te zijn naar mensen en gaf nimmer blijk hen te willen dirigeren, naar zijn hand te zetten, of hen na te willen gaan. Hij bezielde allen die met hem omgingen met een fundamenteel zelfvertrouwen en stoere moed. Wanneer hij iemand teolachte, voelde deze sterveling zich beter in staat zijn veelvoudige problemen op te lossen.

171:7.7

Jezus hield zo veel, en zo verstandig, van de mensen, dat hij nooit aarzelde streng tegen hen te zijn wanneer de gelegenheid zulke discipline vereiste. Wanneer hij iemand wilde helpen, begon hij dikwijls deze mens om hulp te vragen. Op deze wijze won hij iemands aandacht, deed hij een beroep op het beste in de menselijke natuur.

171:7.8

De Meester kon reddend geloof bespeuren in het grove bijgeloof van de vrouw die genezing zocht door de zoom van zijn kleed aan te raken. Hij was altijd bereid en gereed om met een toespraak op te houden of een menigte te laten wachten, terwijl hij een enkeling hielp in zijn noden, ook al was het een klein kind. Grote dingen kwamen tot stand, niet alleen omdat de mensen geloof hadden in Jezus, maar ook omdat Jezus zoveel geloof had in hen.

171:7.9

De meeste werkelijk belangrijke dingen die Jezus zei of deed, schenen terloops te gebeuren, ‘terwijl hij voorbij ging’. In het dienstbetoon van de Meester op aarde viel zeer weinig te bespeuren van het professionele, het planmatige, of van het van te voren overlegde. Op een natuurlijke, gracieuze manier deelde hij gezondheid uit en strooide hij geluk om zich heen terwijl hij zijn weg ging door het leven. Het was letterlijk waar, ‘Hij ging rond goeddoende.’

171:7.10

En het past de volgelingen van de Meester in alle tijdperken om te leren ‘terloops’ te helpen—om op onbaatzuchtige wijze goed te doen terwijl zij hun dagelijkse plichten vervullen.


◄ 171:6
 
171:8 ►