◄ 166:3
Verhandeling 166
166:5 ►

Het laatste bezoek aan het Noorden van Perea

4. Onderricht over ongevallen

166:4.1

Hoewel de meeste Palestijnen slechts twee maaltijden per dag gebruikten, was het de gewoonte van Jezus en de apostelen om wanneer ze op reis waren, op het middaguur te pauzeren om uit te rusten en iets te gebruiken. En tijdens zo’n middagpauze, toen ze op weg waren naar Filadelfia, vroeg Tomas aan Jezus: ‘Meester, naar aanleiding van wat u op onze tocht vanmorgen zei, zou ik u willen vragen of geestelijke wezens betrokken zijn in het teweegbrengen van vreemde en ongewone gebeurtenissen in de materiële wereld, en verder of de engelen en andere geest-wezens in staat zijn om ongevallen te voorkomen. ’

166:4.2

In antwoord op de vraag van Tomas, zei Jezus: ‘Ik ben nu al zo lang bij jullie en blijven jullie mij nog steeds zulke vragen stellen? Hebben jullie dan niet opgemerkt hoe de Zoon des Mensen leeft als één van jullie en consequent weigert de diensten van hemelse machten aan te wenden voor zijn persoonlijke levensonderhoud? Leven wij allen niet door de zelfde bestaansmiddelen als alle andere mensen? Zien jullie de kracht van de geestelijke wereld zich manifesteren in het materiële leven van deze wereld, behalve om de Vader te openbaren en soms om zijn door ziekte en kwalen getroffen kinderen te genezen?

166:4.3

‘Al te lang hebben uw vaderen geloofd dat voorspoed het teken was van goddelijke goedkeuring; dat tegenspoed het bewijs was van Gods misnoegen. Ik zeg jullie dat zulke opvattingen een vorm van bijgeloof zijn. Merken jullie niet dat de armen in veel grotere aantallen met vreugde het evangelie ontvangen en onmiddellijk het koninkrijk binnengaan? Als rijkdom een bewijs is van goddelijke gunst, waarom weigeren de rijken dan zo dikwijls dit hemelse goede nieuws te geloven?

166:4.4

‘De Vader laat het regenen zowel op rechtvaardigen als op onrechtvaardigen, en zo schijnt de zon ook op rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Jullie hebben gehoord over die Galileeërs wier bloed door Pilatus met dat van de offers vermengd werd, maar ik zeg u dat deze Galileeërs in geen enkel opzicht zondiger waren dan hun medemensen, alleen omdat dit hun overkwam. Jullie hebt ook gehoord over die achttien mannen die door de neerstortende toren van Siloam werden getroffen en gedood. Je moet niet denken dat deze mannen, die op deze wijze omkwamen, grotere overtreders waren dan al hun broeders in Jeruzalem. Deze gewone mensen waren eenvoudig onschuldige slachtoffers van een van de ongelukken die nu eenmaal in de tijd voorkomen.

166:4.5

‘Er zijn drie groepen gebeurtenissen die zich in jullie leven kunnen voordoen:

166:4.6

‘1. Je kunt de normale gebeurtenissen meemaken die deel uitmaken van het leven zoals jullie en jullie medemensen het op aarde leven.

166:4.7

‘2.Je kunt onvoorzien het slachtoffer worden van een natuurramp, van een ongeval zoals mensen dat kan overkomen, heel wel beseffend dat zulke gebeurtenissen geenszins van tevoren zijn beschikt of anderszins door de geestelijke machten van het gebied worden teweeggebracht.

166:4.8

‘3.Je kunt de vruchten plukken van je rechtstreekse inspanningen om de natuurwetten die de wereld regeren na te leven.

166:4.9

‘Er was eens een man die een vijgeboom plantte op zijn erf en toen hij vele malen tevergeefs gekeken had of hij er vruchten aan kon vinden, riep hij de wijngaardeniers erbij en zei: “Ik ben nu reeds drie seizoenen komen kijken of ik vruchten aan deze vijgeboom kon vinden, maar ik heb geen enkele vijg gevonden. Hak deze onvruchtbare boom om; waarom zou hij nutteloos grond in beslag nemen?” Maar de hoofdgaardenier antwoordde zijn meester: “Laat hem nog één jaar staan, dan zal ik eromheen spitten en hem mest geven, en indien hij dan het komende jaar geen vrucht draagt, zal hij omgehakt worden.” En toen zij op deze wijze aan de wetten der vruchtbaarheid hadden voldaan, werden zij, omdat de boom levend en goed was, beloond met een overvloedige opbrengst.

166:4.10

‘In de kwestie van ziekte en gezondheid dienen jullie te weten dat deze lichamelijke toestanden het gevolg zijn van materiële oorzaken; gezondheid is niet de gunst des hemels en evenmin is ziekte de afkeuring van God.

166:4.11

‘De mensenkinderen van de Vader hebben eenzelfde capaciteit om materiële zegeningen te ontvangen, daarom schenkt hij materiële dingen aan de mensenkinderen zonder onderscheid tussen hen te maken. Wanneer het echter op het verlenen van geestelijke gaven aankomt, is de Vader beperkt door de capaciteit van de mens om deze goddelijke gaven en talenten te ontvangen. Hoewel de Vader geen aanzien des persoons kent, wordt hij in het toedelen van geestelijke gaven beperkt door ’s mensen geloof en door hun bereidheid zich steeds te houden aan de wil van de Vader. ’

166:4.12

Op hun verdere tocht naar Filadelfia bleef Jezus hen onderrichten en hun vragen over ongevallen, ziekte en wonderen beantwoorden, maar zij konden zijn onderricht niet geheel begrijpen. Eén uur onderricht kan de opvattingen van een heel leven niet volledig veranderen; daarom vond Jezus het nodig zijn boodschap te herhalen en hun telkens opnieuw te zeggen wat hij wilde dat ze zouden begrijpen, maar zelfs zo begrepen zij de betekenis van zijn zending op aarde niet tot na zijn dood en opstanding.


◄ 166:3
 
166:5 ►