◄ 166:2
Verhandeling 166
166:4 ►

Het laatste bezoek aan het Noorden van Perea

3. De toespraak te Gerasa

166:3.1

Toen Jezus en de twaalf spraken met de boodschappers van het koninkrijk te Gerasa, stelde een van de Farizeeën die in hem geloofden, deze vraag: ‘Heer, zullen er weinigen of velen werkelijk behouden worden? ’ Jezus antwoordde hem met de volgende woorden:

166:3.2

‘U is geleerd dat alleen de kinderen van Abraham behouden zullen worden en dat alleen de geadopteerde heidenen op behoud kunnen hopen. Enkelen uwer hebben beredeneerd dat aangezien de Schrift vermeldt dat van de gehele schare die uit Egypte was vertrokken, alleen Kaleb en Jozua beleefden dat ze het beloofde land binnen konden gaan, ook slechts betrekkelijk weinigen van hen die het koninkrijk des hemels zoeken, daar binnen zullen kunnen gaan.

166:3.3

‘Ge kent nog een ander gezegde, een gezegde dat veel waarheid bevat: dat de weg die naar het eeuwig leven leidt, recht en smal is, en dat de toegangspoort eveneens smal is, zodat slechts weinigen van hen die behouden willen worden, toegang kunnen vinden door de poort. Ge leert ook dat de weg die tot verderf leidt, breed is en de toegang wijd, en dat er velen zijn die deze weg verkiezen. En dit gezegde is niet zonder betekenis. Maar ik zeg u dat redding in de eerste plaats een zaak is van uw persoonlijke keuze. Zelfs al is de deur naar de weg des levens nauw, hij is wijd genoeg om allen door te laten die oprecht trachten binnen te gaan, want ik ben die deur. En de Zoon zal nimmer de toegang weigeren aan enig kind van het universum dat in geloof de Vader tracht te vinden door de Zoon.

166:3.4

‘Het gevaar voor allen die hun intrede in het koninkrijk uit willen stellen terwijl zij de genoegens der onvolwassenheid blijven najagen en de bevrediging van hun zelfzucht blijven zoeken, is echter dit: terwijl ze eerst geweigerd hebben het koninkrijk binnen te gaan als een geestelijke ervaring, zullen ze later wellicht trachten toegang te krijgen wanneer de glorie van de betere weg in de komende eeuw wordt geopenbaard. En wanneer degenen die het koninkrijk hebben versmaad toen ik kwam in de gelijkenis van menselijkheid, trachten toegang te vinden wanneer het in de gelijkenis van goddelijkheid wordt geopenbaard, zal ik derhalve tot al zulke zelfzuchtigen zeggen: ik weet niet vanwaar ge zijt. Ge hebt uw kans gehad om u voor te bereiden op dit hemelse burgerschap, maar ge hebt dit aanbod van barmhartigheid telkens afgewezen: ge hebt alle uitnodigingen om te komen terwijl de deur openstond verworpen. Nu is de deur gesloten voor u die redding hebt geweigerd. Deze deur staat niet open voor hen die het koninkrijk binnen willen gaan voor eigen glorie. Redding is er niet voor degenen die niet bereid zijn de prijs te betalen van het zich van ganser harte wijden aan het doen van de wil van mijn Vader. Wanneer ge naar geest en ziel het koninkrijk van de Vader de rug hebt toegekeerd, is het nutteloos met uw bewustzijn en lichaam voor deze deur te komen staan, aan te kloppen en te zeggen: “Heer, doe ons open: wij zouden ook graag groot willen zijn in het koninkrijk.” Dan zal ik verklaren dat ge niet van mijn kudde zijt. Ik zal u niet ontvangen te midden van hen die de goede strijd des geloofs gestreden hebben en de beloning hebben verworven van onzelfzuchtige dienstbaarheid in het koninkrijk op aarde. En wanneer gij zegt: “Hebben wij niet met u gegeten en gedronken en hebt ge niet in onze straten geleerd?” zal ik wederom zeggen dat ge geestelijke vreemdelingen zijt: dat wij niet samen hebben gewerkt in de dienst van barmhartigheid van de Vader op aarde; dat ik u niet ken; en dan zal de Rechter der ganse aarde tot u zeggen: “Gaat heen van ons, gij allen die behagen hebt geschept in de werken der ongerechtigheid.”

166:3.5

‘Vrees echter niet; ieder die oprecht verlangt het eeuwig leven te vinden door het koninkrijk Gods binnen te gaan, zal zeker deze eeuwige redding vinden. Maar gij die deze redding afwijst, zult eens de profeten uit het zaad van Abraham in dit verheerlijkte koninkrijk zien aanzitten met de gelovigen uit de niet-Joodse natiën, om zich te spijzigen met het brood des levens en zich te verkwikken met het water des levens. En degenen die zo het het koninkrijk zullen veroveren in geestelijke kracht en door volhardende aanvallen van het levende geloof, zullen uit het noorden en het zuiden, uit het oosten en het westen komen. En zie, vele eersten zullen de laatsten zijn en zij die de laatsten zijn, zullen dikwijls de eersten zijn. ’

166:3.6

Dit was inderdaad een nieuwe, vreemde versie van het oude, vertrouwde spreekwoord over de rechte en smalle weg.

166:3.7

Langzaam aan begonnen de apostelen en vele discipelen de betekenis te begrijpen van de vroege uitspraak van Jezus: ‘Tenzij ge wederom geboren wordt, geboren uit de geest, kunt ge het koninkrijk Gods niet binnen gaan. ’ Desondanks blijft het voor eeuwig waar voor allen die eerlijk zijn van hart en oprecht in hun geloof: ‘Zie, ik sta aan de deur van ’s mensen hart en klop en indien iemand mij opendoet, zal ik binnenkomen en maaltijd met hem houden en hem voeden met het brood des levens; wij zullen één van geest en doel zijn en zo zullen wij immer broeders zijn in het lange, vruchtbare dienstbetoon van het zoeken van de Vader. ’ Het antwoord op de vraag of er weinigen of velen behouden zullen worden, hangt dus geheel af van de vraag of er weinigen of velen de uitnodiging ter harte willen nemen: ‘Ik ben de deur, ik ben de nieuwe en levende weg en al wie wil, kan binnengaan om te beginnen aan de eindeloze waarheid-zoektocht naar het eeuwige leven. ’

166:3.8

Zelfs de apostelen konden niet ten volle begrijpen wat hij hun onderrichtte met betrekking tot de noodzaak om geestelijk geweld te gebruiken teneinde door alle materiële weerstand heen te kunnen breken en elk aards obstakel te overwinnen dat zij op hun weg zouden kunnen vinden en dat hen zou kunnen verhinderen om de allerbelangrijkste geestelijke waarden te vatten van het nieuwe leven in de geest als vrijgeworden zonen van God.


◄ 166:2
 
166:4 ►