◄ 161:1
Verhandeling 161
161:3 ►

Verdere discussies met Rodan

2. De goddelijke natuur van Jezus

161:2.1

Daar Natanael en Tomas de visie van Rodan op het evangelie van het koninkrijk volledig hadden goedgekeurd, bleef er nog slechts één punt over dat overwogen moest worden, namelijk het onderricht over de goddelijke natuur van Jezus, een lering die nog maar zo kort geleden openbaar was gemaakt. Natanael en Tomas brachten gezamenlijk hun opvattingen over de goddelijke natuur van de Meester naar voren, en het volgende is een verkort verslag, op andere wijze gerangschikt, en in andere bewoordingen vervat, van wat zij onderrichtten:

161:2.2

1. Jezus heeft zijn goddelijkheid toegegeven, en wij geloven hem. Er hebben zich vele merkwaardige gebeurtenissen in verband met zijn dienstbetoon voorgedaan, die wij alleen kunnen verstaan door te geloven dat hij zowel de Zoon van God als de Zoon des Mensen is.

161:2.3

2. De manier waarop hij met ons samenleeft is een toonbeeld van de ideale menselijke vriendschap; alleen een goddelijk wezen zou ooit zo’n menselijke vriend kunnen zijn. Hij is de meest waarlijk onzelfzuchtige persoon die we ooit gekend hebben. Hij is zelfs een vriend voor zondaren; hij durft zijn vijanden lief te hebben. Hij is zeer trouw aan ons. Hoewel hij niet aarzelt ons te berispen, is het ons allen duidelijk dat hij ons echt liefheeft. Hoe beter ge hem kent, hoe meer ge hem zult liefhebben. Ge zult onder de bekoring raken van zijn onwankelbare toewijding. Al deze jaren dat wij zijn missie niet begrepen, is hij een trouwe vriend geweest. Ofschoon hij geen vleierij aanwendt, behandelt hij ons allen even vriendelijk; hij is steeds fijngevoelig en medelevend. Hij heeft zijn leven en al het andere met ons gedeeld. Wij vormen een gelukkige gemeenschap; wij hebben alles gemeen. Wij geloven dat niemand die alleen maar mens is zulk een onberispelijk leven zou kunnen leiden onder zulke moeilijke omstandigheden.

161:2.4

3. Wij geloven dat Jezus goddelijk is omdat hij nooit verkeerd handelt: hij maakt geen fouten. Zijn wijsheid is buitengewoon, zijn vroomheid verheven. Hij leeft dag aan dag in volkomen overeenstemming met de wil van de Vader. Hij heeft nooit berouw over verkeerde daden, omdat hij geen enkele wet van de Vader overtreedt. Hij bidt voor ons en met ons, maar hij vraagt ons nooit voor hem te bidden. Wij geloven dat hij steeds zonder zonde is. Wij geloven niet dat iemand die alleen maar menselijk is, ooit openlijk heeft verklaard zulk een leven te leiden. Hij maakt er aanspraak op een volmaakt leven te leiden, en wij erkennen dat hij dat doet. Onze vroomheid komt uit berouw voort, maar de zijne uit rechtvaardigheid. Hij verklaart zelfs zonden te vergeven; hij geneest ziekten. Niemand die alleen maar mens is en goed bij zijn verstand, zou verklaren dat hij zonden vergeeft; dat is een goddelijk prerogatief. En vanaf de tijd dat wij voor het eerst met hem in contact kwamen, heeft hij ons altijd zo volmaakt rechtvaardig geleken. Wij groeien in genade en in de kennis van waarheid, maar onze Meester vertoont van het begin af aan volwassenheid in rechtvaardigheid. Alle mensen, of ze nu goed of slecht zijn, erkennen deze elementen van goedheid in Jezus. En toch is zijn vroomheid nooit opdringerig of in het oog lopend. Hij is zachtmoedig, maar ook onbevreesd. Hij schijnt het goed te keuren dat wij in zijn goddelijkheid geloven. Hij is òf die hij zegt te zijn, òf hij is de schijnheiligste bedrieger die de wereld ooit heeft gezien. Wij zijn ervan overtuigd dat hij echt is die hij zegt te zijn.

161:2.5

4. De uitzonderlijkheid van zijn karakter en de volmaaktheid van de beheersing van zijn emoties overtuigen ons ervan dat hij een combinatie is van menselijkheid en goddelijkheid. Hij reageert steevast op de aanblik van menselijke nood; lijden laat hem nooit onbewogen. Zijn compassie wordt evenzeer gewekt door lichamelijk lijden als door een angstige gemoedsgesteldheid of geestelijke smart. De aanwezigheid van geloof of iedere andere gratie in zijn medemensen erkent hij snel en grootmoedig. Hij is zeer rechtvaardig en eerlijk, en tegelijkertijd zeer barmhartig en kies. Hij heeft verdriet om de geestelijke hardnekkigheid van de mensen en verheugt zich wanneer zij bereid zijn het licht van de waarheid te zien.

161:2.6

5. Hij schijnt de gedachten der mensen te kennen en het verlangen van hun hart te begrijpen. En hij voelt altijd met ons mee wanneer onze geest verontrust is. Hij schijnt al onze menselijke emoties te kennen, doch zij zijn bij hem schitterend verheerlijkt. Hij bemint goedheid ten zeerste en heeft een even sterke afkeer van zonde. Hij bezit een bovenmenselijk bewustzijn van de tegenwoordigheid van de Godheid. Hij bidt als een mens maar volbrengt zijn werk als een God. Hij schijnt de dingen van te voren te weten; hij durft nu zelfs te spreken over zijn dood, een mystieke toespeling op zijn toekomstige verheerlijking. Hoewel hij vriendelijk is, is hij ook dapper en moedig. Hij wankelt nooit bij het doen van zijn plicht.

161:2.7

6. Wij zijn voortdurend onder de indruk van het verschijnsel van zijn bovenmenselijke kennis. Er gaat nauwelijks een dag voorbij of er gebeurt iets dat onthult dat de Meester weet wat er buiten zijn onmiddellijke tegenwoordigheid gebeurt. Hij schijnt ook bekend te zijn met de gedachten van zijn metgezellen. Hij staat ongetwijfeld in nauw contact met hemelse persoonlijkheden; hij leeft ontegenzeggelijk op een geestelijk niveau ver boven de rest van ons. Alles schijnt open te liggen voor zijn uitzonderlijk begrips- vermogen. Hij stelt ons vragen om ons aan de praat te krijgen, niet om inlichtingen te krijgen.

161:2.8

7. De laatste tijd aarzelt de Meester niet om te stellen dat hij bovenmenselijk is. Sinds de dag dat wij als apostelen werden bevestigd tot kort geleden, heeft hij nooit ontkend dat hij van de Vader daarboven is gekomen. Hij spreekt met het gezag van een goddelijk leraar. De Meester aarzelt niet om de godsdienstige leringen van vandaag te weerleggen en het nieuwe evangelie met positief gezag te verkondigen. Hij is zelfbewust, positief en gezaghebbend. Zelfs Johannes de Doper verklaarde toen hij Jezus hoorde spreken, dat hij de Zoon van God was. Hij schijnt innerlijk zo voldoende aan zichzelf te hebben. Hij begeert de steun van de scha- ren niet: de opinies der mensen laten hem onberoerd. Hij is dapper en toch geheel vrij van trots.

161:2.9

8. Hij spreekt voortdurend over God als een immer tegenwoordige medewerker in alles wat hij doet. Hij gaat goeddoende rond, want God schijnt in hem te zijn. Hij legt de meest verbazingwekkende verklaringen af aangaande zichzelf en zijn zending op aarde, verklaringen die absurd zouden zijn indien hij niet goddelijk was. Eens verklaarde hij: ‘Vóór Abraham was, ben ik.’ Hij heeft zeer bepaald aanspraak gemaakt op goddelijkheid; hij verklaart in partnerschap met God te zijn. Hij put de mogelijkheden der taal bijna uit in het herhalen van zijn beweringen dat hij vertrouwelijke omgang heeft met de hemelse Vader. Hij durft zelfs te verzekeren dat hij en de Vader één zijn. Hij zegt dat een ieder die hem gezien heeft de Vader heeft gezien. En hij zegt en doet al deze geweldige dingen met een kinderlijke natuurlijkheid. Hij zinspeelt op zijn verbondenheid met de Vader op dezelfde manier zoals hij spreekt over zijn verbondenheid met ons. Hij schijnt heel zeker te zijn omtrent God en spreekt over deze relaties op een heel nuchtere manier.

161:2.10

9. In zijn gebedsleven schijnt hij rechtstreeks te communiceren met zijn Vader. Wij hebben maar weinige van zijn gebeden gehoord, maar deze weinige duiden erop dat hij met God als het ware van aangezicht tot aangezicht spreekt. Hij schijnt de toekomst zowel als het verleden te kennen. Hij zou dit alles eenvoudig niet kunnen zijn en al deze buitengewone dingen niet kunnen doen, tenzij hij meer dan menselijk is. Wij weten dat hij menselijk is, we zijn daar zeker van, maar we zijn er bijna even zeker van dat hij ook goddelijk is. Wij geloven dat hij goddelijk is. Wij zijn ervan overtuigd dat hij de Zoon des Mensen en de Zoon van God is.

161:2.11

Toen Natanael en Tomas hun besprekingen met Rodan hadden afgerond, haastten zij zich verder naar Jeruzalem om zich bij hun medeapostelen te voegen, en arriveerden daar op de vrijdag van diezelfde week. Dit was een grootse ervaring geweest in het leven van alledrie deze gelovigen, en de andere apostelen leerden veel door wat Natanael en Tomas hen over deze ervaring vertelden.

161:2.12

Rodan reisde terug naar Alexandrië, waar hij lange tijd zijn filosofie onderrichtte in de school van Meganta. Hij werd een machtig man in de latere aangelegenheden van het koninkrijk des hemels; hij bleef een trouw gelovige tot het einde van zijn dagen op aarde en liet samen met anderen het leven in Griekenland, toen de vervolgingen op hun hoogtepunt waren.


◄ 161:1
 
161:3 ►