◄ 161:0
Verhandeling 161
161:2 ►

Verdere discussies met Rodan

1. De persoonlijkheid van God

161:1.1

Er was één kwestie waarin Rodan en de twee apostelen van inzicht verschilden, en dat was de persoonlijkheid van God. Rodan accepteerde zonder enige moeite alles wat hem gezegd werd met betrekking tot de eigenschappen van God, maar hij beweerde dat de Vader in de hemel niet een persoon is en niet een persoon kan zijn zoals de mens zich persoonlijkheid voorstelt. Hoewel de apostelen in moeilijkheden raakten toen zij trachtten te bewijzen dat God een persoon is, vond Rodan het nog moeilijker om te bewijzen dat hij niet een persoon is.

161:1.2

Rodan betoogde dat het feit van persoonlijkheid bestaat in het coëxistente feit van volledige, wederzijdse communicatie tussen gelijke wezens, wezens die in staat zijn elkaar aan te voelen en te begrijpen. Rodan zei: ‘Om een persoon te kunnen zijn, moet God symbolen voor geest-communicatie hebben, waardoor hij in staat zou zijn zich ten volle verstaanbaar te maken voor allen die met hem in aanraking komen. Maar aangezien God oneindig en eeuwig is, de Schepper van alle andere wezens, volgt hieruit dat waar het om gelijkwaardige wezens gaat, God alleen is in het universum. God heeft geen gelijken: met niemand kan hij communiceren als met een gelijke. God mag dan inderdaad de bron van alle persoonlijkheid zijn, maar als zodanig is hij boven persoonlijkheid verheven, juist zoals de Schepper boven het schepsel staat en meer is dan het schepsel.’

161:1.3

Met deze stellingname hadden Tomas en Natanael veel moeite en zij hadden Jezus gevraagd hun te hulp te komen, maar de Meester wilde zich niet in hun gesprekken mengen. Wel zei hij tegen Tomas: ‘Het doet er weinig toe welk idee je je van de Vader vormt, zolang je maar geestelijk weet van het ideaal van zijn oneindige en eeuwige natuur.’

161:1.4

Tomas betoogde dat God inderdaad met de mens communiceert en dat de Vader daarom een persoon is, zelfs binnen de termen van de definitie van Rodan. Dit werd door de Griek afgewezen op grond van het feit dat God zich niet persoonlijk openbaart; dat hij nog steeds een mysterie is. Daarop beriep Natanael zich op zijn eigen ervaring met God, en dit werd toegestaan door Rodan, waarbij hij bevestigde dat hij zelf onlangs ook dergelijke ervaringen had gehad, maar hij betoogde dat deze ervaringen alleen een bewijs waren voor de realiteit van God, niet voor zijn persoonlijkheid.

161:1.5

Maandagavond gaf Tomas het op. Maar toen het dinsdagavond was geworden, had Natanael Rodan ertoe gebracht te geloven in de persoonlijkheid van de Vader, en hij bewerkstelligde deze verandering in de zienswijze van de Griek door de volgende stappen in zijn redenering:

161:1.6

1. De Vader in het Paradijs geniet wel communicatie op voet van gelijkheid met ten minste twee andere wezens die volkomen zijn gelijken zijn en geheel zijn zoals hij—de Eeuwige Zoon en de Oneindige Geest. Gezien de leer van de Triniteit, werd de Griek wel gedwongen toe te geven dat de mogelijkheid bestond dat de Universele Vader persoonlijkheid had. (Door de latere beschouwing van deze besprekingen werd het denken van de twaalf apostelen tot een bredere conceptie van de Triniteit gebracht. Uiteraard was men er algemeen van overtuigd dat Jezus de Eeuwige Zoon was.)

161:1.7

2. Aangezien Jezus de gelijke was van de Vader, en aangezien deze Zoon had bereikt dat hij zijn persoonlijkheid aan zijn kinderen op aarde kon manifesteren, vormde dit verschijnsel het bewijs van het feit, en een demonstratie van de mogelijkheid, dat alledrie de Godheden persoonlijkheid konden bezitten, en beantwoordde het voor altijd de vraag of God met de mens kan communiceren en of de mens de mogelijkheid heeft met God te communiceren.

161:1.8

3. Natanael redeneerde verder dat Jezus op voet van wederzijdse verbondenheid en in volmaakte communicatie met de mensen leefde; dat Jezus de Zoon van God was. Dat de betrekking van Zoon en Vader een gelijkheid in communicatie en wederkerigheid van meevoelend begrip vooronderstelt; dat Jezus en de Vader één waren. Dat Jezus op een en hetzelfde moment intelligente communicatie met zowel God en mens onderhield, en dat aangezien zowel God en mens de betekenis van de symbolen van Jezus’ communicatie begrepen, zowel God en mens de eigenschappen van persoonlijkheid bezaten, voorzover het de vereisten voor de mogelijkheid tot onderlinge communicatie betrof. Dat de persoonlijkheid van Jezus de persoonlijkheid van God aantoonde, terwijl zij ook afdoende de tegenwoordigheid van God in de mens bewees. Dat twee dingen die verwant zijn aan hetzelfde ding, ook aan elkaar verwant zijn.

161:1.9

4. Dat persoonlijkheid ’s mensen hoogste idee is van menselijke realiteit en goddelijke waarden; dat God ook ’s mensen hoogste idee van goddelijke realiteit en oneindige waarden is; dat God derhalve een goddelijke, oneindige persoonlijkheid moet zijn, een persoonlijkheid in realiteit, ofschoon ’s mensen begrip en definitie van persoonlijkheid oneindig en eeuwig te boven gaand; niettemin echter altijd en universeel een persoonlijkheid.

161:1.10

5. Dat God wel een persoonlijkheid moet zijn, aangezien hij de Schepper van alle persoonlijkheid is en de bestemming van alle persoonlijkheid. Rodan was geweldig beïnvloed door het onderricht van Jezus: ‘Weest gij daarom volmaakt, zoals ook uw Vader in de hemel volmaakt is.’

161:1.11

Toen Rodan deze argumenten had gehoord, zei hij: ‘Ik ben overtuigd. Ik wil God erkennen als persoon, indien ge mij toestaat mijn belijdenis van dit geloof zodanig te omschrijven, dat ik een groep nadere waardebepalingen mag toevoegen aan de betekenis van persoonlijkheid, zoals bovenmenselijk, transcendent, allerhoogste, oneindig, eeuwig, finaal, en universeel. Ik ben er nu van overtuigd dat hoewel God oneindig veel meer dan een persoonlijkheid moet zijn, hij zeker niet minder kan zijn dan dat. Ik ben voldaan nu deze gedachtenwisseling te kunnen beëindigen en Jezus te aanvaarden als de persoonlijke openbaring van de Vader en als de vervulling van alle nog onbevredigde factoren in de logica, de rede, en de filosofie.’


◄ 161:0
 
161:2 ►