◄ 145:4
Verhandeling 145
146:0 ►

Vier bewogen dagen in Kafarnaüm

5. Zondagmorgen vroeg

145:5.1

Ook Jezus sliep die zaterdagnacht maar weinig. Hij besefte dat de wereld vol lichamelijk lijden was en overliep van materiële moeilijkheden, en hij overwoog het grote gevaar dat hij gedwongen zou worden zoveel van zijn tijd te besteden aan de zorg voor de zieken en lijdenden, dat zijn zending om het geestelijke koninkrijk op te richten in de harten der mensen belemmerd of op zijn minst ondergeschikt zou worden aan zijn dienstbetoon in materiële zaken. Vanwege deze en gelijksoortige gedachten die het sterfelijke bewustzijn van Jezus gedurende de nacht bezighielden, stond hij die zondagmorgen lang voor zonsopgang op en ging geheel alleen naar een van zijn geliefkoosde plaatsen om zich te onderhouden met de Vader. Waar Jezus om bad op deze vroege morgen was wijsheid en inzicht, opdat hij niet zou toelaten dat zijn menselijk medegevoel, gekoppeld aan zijn goddelijke barmhartigheid, een zo groot beroep op hem zou doen wanneer hij geconfronteerd werd met het lijden van de stervelingen, dat al zijn tijd in beslag zou worden genomen door lichamelijk hulpbetoon, ten koste van het geestelijke. Ofschoon hij het helpen van de zieken niet geheel wilde nalaten, wist hij dat hij ook het belangrijker werk van geestelijk onderricht en religieuze training moest blijven doen.

145:5.2

Jezus ging zo dikwijls naar de bergen om te bidden, omdat er geen privévertrekken waren die zich leenden voor zijn persoonlijke gebeden.

145:5.3

Petrus kon die nacht niet slapen; daarom wekte hij Jakobus en Johannes al heel vroeg, kort nadat Jezus naar buiten was gegaan om te bidden, en met zijn drieën gingen ze erop uit om de Meester te zoeken. Nadat ze meer dan een uur hadden gezocht, vonden ze Jezus en vroegen hem dringend hun zijn redenen mee te delen voor zijn vreemde gedrag. Zij verlangden ernaar te weten waarom hij zo verontrust scheen te zijn door de machtige uitstorting van de geest van genezing, terwijl alle mensen zo geweldig blij waren en zijn apostelen zich zo zeer verheugden.

145:5.4

Meer dan vier uur lang trachtte Jezus deze drie apostelen uit te leggen wat er gebeurd was. Hij onderrichtte hen aangaande hetgeen zich had afgespeeld en legde de gevaren uit die aan zulke manifestaties verbonden waren. Jezus vertrouwde hun ook de reden toe waarom hij daarheen gekomen was om te bidden. Hij trachtte zijn persoonlijke metgezellen de werkelijke redenen duidelijk te maken waarom het koninkrijk van de Vader niet gegrondvest kon worden op het verrichten van wonderen en lichamelijke genezingen. Maar ze konden zijn onderricht niet begrijpen.

145:5.5

Ondertussen begonnen zich zondagochtend vroeg nieuwe groepen lijdende zielen en velen die hun nieuwsgierigheid wilden bevredigen, te verzamelen rond het huis van Zebedeüs. Zij riepen luid dat zij Jezus wilden zien. Andreas en de apostelen waren zo verbijsterd, dat Andreas met verscheidene van zijn metgezellen Jezus ging zoeken, terwijl Simon Zelotes de samengestroomde mensen toesprak. Toen Andreas Jezus aantrof in gezelschap van de drie andere apostelen, zei hij: ‘Meester, waarom laat ge ons alleen met de menigte? Zie, alle mensen zoeken u; nog nooit eerder hebben zovelen uw onderricht willen ontvangen. Op dit moment is het huis omringd door mensen die van heinde en ver zijn gekomen vanwege uw machtige werken. Wilt ge niet met ons teruggaan om hen te helpen?’

145:5.6

Toen Jezus dit hoorde, antwoordde hij: ‘Andreas, heb ik jou en de anderen niet geleerd dat mijn missie op aarde bestaat uit het openbaren van de Vader, en dat mijn boodschap de verkondiging van het koninkrijk des hemels is? Hoe komt het dan dat jullie wilt dat ik mijn werk in de steek laat om het de nieuwgierigen naar de zin te maken en degenen tevreden te stellen die uit zijn op tekenen en wonderen? Hebben we niet al maanden onder deze mensen verkeerd en zijn ze toen in drommen samengestroomd om het goede nieuws van het koninkrijk te horen? Waarom komen ze ons dan nu belegeren? Is het niet veeleer vanwege de genezing van hun fysieke lichaam, dan ten gevolge van hun aanvaarding van geestelijke waarheid ten behoeve van de redding van hun ziel? Wanneer de mensen door ons worden aangetrokken vanwege buitengewone manifestaties, komen velen van hen niet om waarheid en verlossing te zoeken, maar om genezing voor hun lichamelijke kwalen en om bevrijd te worden van hun materiële moeilijkheden.

145:5.7

‘Al deze tijd ben ik in Kafarnaüm geweest, en zowel in de synagoge als aan de oever van het meer heb ik het goede nieuws van het koninkrijk verkondigd aan allen die oren hadden om te horen en harten om de waarheid te ontvangen. Het is niet de wil van mijn Vader dat ik nu met jullie terugga om deze nieuwsgierigen te bedienen en me in beslag te laten nemen door bijstand in lichamelijke zaken, met uitsluiting van het geestelijke. Ik heb jullie aangesteld om het evangelie te prediken en de zieken te helpen, maar ik moet niet zo in beslag worden genomen door het genezen dat mijn onderricht erbij inschiet. Neen Andreas, ik ga niet met jullie terug. Ga de mensen maar zeggen dat zij moeten geloven in wat wij hun onderricht hebben en zich moeten verheugen in de vrijheid van de zonen Gods, en maken jullie je gereed om te vertrekken naar de andere steden in Galilea, waar de weg reeds gebaand is voor de prediking van de goede tijding van het koninkrijk. Dat was het doel waarvoor ik uitgegaan ben van de Vader. Ga dan en maak je gereed voor ons onmiddellijke vertrek, terwijl ik hier blijf wachten op jullie terugkomst.’

145:5.8

Na deze woorden van Jezus gingen Andreas en zijn medeapostelen verdrietig terug naar het huis van Zebedeüs, stuurden de bijeengekomen menigte weg, en maakten zich snel gereed voor de reis, zoals Jezus had gezegd. En zo vingen Jezus en de apostelen op zondagmiddag, 18 januari, a.d.28, hun eerste werkelijk publieke en openlijke prediktocht aan langs de steden in Galilea. Op deze eerste tocht predikten zij het evangelie van het koninkrijk in vele steden, doch zij deden Nazaret niet aan.

145:5.9

Diezelfde zondagmiddag, kort nadat Jezus en zijn apostelen vertrokken waren naar Rimmon, kwamen zijn broers Jakobus en Judas hem opzoeken in het huis van Zebedeüs. Omstreeks het middaguur van die dag had Judas zijn broer Jakobus opgezocht en er bij hem op aangedrongen dat zij naar Jezus zouden gaan. Tegen de tijd dat Jakobus erin had toegestemd om met Judas mee te gaan, was Jezus reeds vertrokken.

145:5.10

De apostelen gingen ongaarne weg uit Kafarnaüm nu daar zo’n grote belangstelling was gewekt. Petrus rekende hun voor dat wel duizend gelovigen gedoopt hadden kunnen worden voor het koninkrijk. Jezus luisterde geduldig naar hen, doch hij wilde er niet in toestemmen terug te keren. Het bleef een tijdje stil, en toen richtte Tomas zich tot zijn medeapostelen en zei: ‘Laten we gaan! De Meester heeft gesproken. Het doet er niet toe dat we de geheimenissen van het koninkrijk des hemels niet geheel kunnen begrijpen, maar van één ding kunnen we zeker zijn: wij volgen een leraar die geen roem voor zichzelf zoekt.’ En schoorvoetend gingen ze verder om de goede tijding te prediken in de steden van Galilea.


◄ 145:4
 
Verhandeling 146 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.